Ter voortzetting van liet bijeenbrengen der benoodigde bouwstoffen voor eene Flora mycologica van ons Vaderland, zien wij ons wederom in staat gesteld deze naamlijst bekend te maken. Ofschoon in omvang kleiner dan de beide vorige, in het Tijdschrift voor natuurlijke historie en physiologie van Prof. J. VAN DER HOEVEN en Prof. H. W. DE VRIESE XIe en XIIe deel te vinden; zoo hebben wij echter gemeend dezelve nog in dit jaar te moeten uitgeven, ten einde de vrucht onzer onderzoekingen in dit gedeelte der Kruidkunde aan allen, die daarin eenig belang mogten stellen, mede te deelen. Behalve de ons toegezondene voorwerpen, waarvan die uit Zeeland van onzen vriend Dr. R. B. VAN DEN BOSCH zooals vroeger met een * geleekend zijn, bevat deze lijst hoofdzakelijk de in dit voorjaar verzamelde voorwerpen, wier aantal gewoonlijk gering is in vergelijking van diegene, welke in het najaar des te overvloediger voorkomen. Men zal uit deze opgave wederom ontwaren, hoeveel er nog overblijft te doen voor onze Nederlandsche Flora in het algemeen en meer bijzonder voor het tot nog toe stiefmoederlijk behandelde cryptogamische gedeelte. Eveneens als het naauwgezet onderzoek der phanerogamen verscheidene voor ons land eigenaardige plantenvormen zal leeren kennen, evenzoo kunnen wij op nieuw aantoonen, dat er behalve de voor ons land nieuwe soorten, ook zoodanige op te sporen zijn, wier aanwezen tot dus verre zelfs in andere streken van Europa onbekend gebleven zijn. Tot deze laatste brengen wij Aecidium Adoxae, door ratsen horst gelijktijdig ontdekt, Aecidium Ari. Aecidium Scabiosae, Aecidium Heraclei en Sphaeronema Ari. Wij hebben van deze soorten eene korte diagnose gegeven, ons voorbehoudende dezelve later af te beelden en wijdloopiger te beschrijven.