Overblijvende, kale, kruidachtige zoetwaterplanten, zelden ook in brak water groeiend, soms ook in het moeras of wel eens op het land. Wortelstok meer of minder sterk vertakt, echter ook dikwijls afwezig of vrijwel niet ontwikkeld en dan alleen het ondereinde van de stengel in de bodem wortelend of zelden de planten los drijvend. Stengels naar het wateroppervlak opstijgend, eenjarig, bebladerd, meestal vertakt en meer of minder knopig geleed. Winterknoppen meestal aanwezig, aan wortelstok en/of stengels. Bladen enkelvoudig, verspreid, in 2 rijen, doch onder elke bloeiwijze één paar vrijwel tegenoverstaand, zelden alle vrijwel tegenoverstaand, ondergedoken of de bovenste drijvend of als luchtbladen ontwikkeld; steunblaadjes vliezig doorschijnend, meestal 1 in elke bladoksel, soms met de voet van zittende bladen schedevormig vergroeid, waarbij het vrije uiteinde ervan als een tongetje op de grens van schede en schijf uitsteekt; zelden zijn de steunblaadjes alleen bij de aardragende bladen aanwezig en wel als 2 zijdelingse, oorvormige aanhangsels van de bladvoet; okselschubjes ca. 10, klein, binnen de steunblaadjes, spoedig verslijmend. Bloemen in gesteelde, dikwijls kolfachtige aren; deze in de knop omhuld door 2 vliezige, bloeischedeachtige steunblaadjes; 1 aar aan het eind van de stengel of 1—8 schijnbaar okselstandig boven aan een sympodiaal gebouwde stengel, met 1 tot vele, vrijwel steeds 3- of 4-tallige, afwisselende kransen van bloemen. Bloemen actinomorf, tweeslachtig, zonder schutblaadjes. Bloemdek met 4 orthogonaal staande, kelkachtige bladen met valvate knopligging; elk blad met smalle nagel en cirkelronde of dwars elliptische plaat. Meeldraden 4, vergroeid met de bloemdekbladen; helmknoppen op de nagel daarvan zittend, 2-hokkig, met overlangse spleten openspringend, extrors; pollen bolvormig of iets ellipsoïdisch, glad. Vruchtbeginsels 4, zelden slechts 1 goed ontwikkeld, zittend, afwisselend met de bloemdekbladen, vrij of zelden aan de voet iets vergroeid, met zittende of bijna zittende papilleuze stempel, 1-hokkig, met 1 rechtopstaande, campylotrope zaadknop, die aan de adaxiale zijde van het vruchtblad bevestigd is. Vruchtjes zittend, steenvrucht- of zelden nootachtig, 1-zadig; zaad zonder endosperm en met haakvormig of zelden spiraalvormig gekromd embryo. De familie bestaat uit 1 geslacht met ca. 90 soorten en is kosmopolitisch; de meeste soorten komen voor in de gematigde zone van het N. halfrond.