Eenjarige (steeds?), kale, in zoet of zwak brak water groeiende, ondergedoken, kruidachtige planten. Stengel vaak gevorkt, rolrond, soms gestekeld, aan de voet en de onderste knopen wortelend. Bladen in schijnkransen van 3 of meer, zittend, lijnvormig, soms min of meer priem- of tongvormig, met schedevormige voet, eennervig, met aan beide zijden van de nerf, vooral in het onderste gedeelte van volwassen bladen, een luchtholte, die vaak door tussenschotten onderbroken is. Bladschede bovenaan geoord, afgeknot of meer geleidelijk in de schijf overgaand, aan de bovenrand, evenals de rand en soms ook de onderzijde van de bladschijf getand of gestekeld. Okselschubjes 2. Bloemen eenslachtig, meestal eenhuizig, alleenstaand of soms in groepjes van 2—4, aan de basis van de soms zeer korte zijspruit die ontspringt uit de oksel van het onderste blad van een schijnkrans; elke bloem vaak ingesloten in een vliezige, zittende of bijna zittende bloeischede (vrouwelijke bloemen bij de Ned. soorten zonder deze). Bloeischede vaak min of meer flesvormig, naar de top samengetrokken in een ongeveer cilindrische hals; deze aan de rand meestal met enige opgerichte stekeltjes. Mannelijke bloemen met een vlak voor de bloei meestal aanzienlijk langer wordende steel en bestaande uit een bijna zittende of gesteelde helmknop, die nauw omsloten wordt door een vliezig, zakvormig „bloemdek”, dat aan de top eindigt in 2 meer of minder duidelijke, iets bolvormige lobjes; helmknop 1- of 4-, zelden 2-hokkig, basifix, aan de top met een onregelmatige porie openspringend. Vrouwelijke bloemen zonder bloemdek, alleen bestaande uit een bijna zittend, ellipsoïdisch tot langwerpig, eenhokkig vruchtbeginsel, met 1 ± cilindrische stijl en 2—3(—4) lijnvormige, vaak ongelijk lange stempels; zaadknop 1, basaal, rechtopstaand, anatroop. Vrucht langwerpig ellipsoïdisch tot eivormig, met blijvende stijl en stempels; vruchtwand niet openspringend, maar aan de basis scheurend, of wegrottend; zaad spoel- tot eivormig, soms iets afgeplat, met harde, meestal netvormig getekende, bruinachtige zaadhuid; embryo recht; endosperm ontbrekend. De familie bestaat uit 1 geslacht met ca. 35 soorten en komt voor in de gematigde en warme streken van de gehele aarde; de meeste soorten in de tropen.