Sinds het begin van de zestiger jaren hebben eerstejaars studenten van de Subfaculteit Geologie en Geofysica van de Universiteit van Amsterdam (UvA) aan geologische kaarteringsoefeningen in de Belgische Ardennen deelgenomen. De begeleiding was in handen van een kleine groep docenten, waarvan de schrijver van dit artikel deel uitmaakte. Het gebied waarin de kaarteringsoefe-ning plaats vond, is gelegen ten zuiden van Luik tussen Esneux, Louveigné, Remouchamps en Comblain-au-Pont (afb. 1). Het betreffende gebied bestaat hoofdzakelijk uit Devonische en Car-bonische gesteenten, die tijdens de Variscische orogenese zijn verplooid in een aantal grote anticlines en synclines met grofweg ENE-WSW verlopende plooiassen. De Amblève en de Ourthe hebben zich in de loop der tijden diep ingesneden in de gesteenten. Verder zijn er talrijke grote groeves en veel goed ontsloten trace's langs spoorlijnen en wegen. Daardoor is het een ideaal "oefengebied" voor geologen in opleiding. Aan deze kaarteringsoefeningen kwam midden tachtiger jaren een onverwacht einde, doordat de Subfaculteit Geologie en Geofysica van de Universiteit van Amsterdam werd opgeheven en "gefuseerd" met de Faculteit der Aardwetenschappen van de Vrije Universiteit (VU). Het overgrote deel van het wetenschappelijk en technisch personeel trad in dienst van de VU. De laatste eerstejaarskaartering in de Ardennen onder auspiciën van de UvA vond plaats in 1984. Tijdens de kaarteringsoefening werd hoofdzakelijk aandacht besteed aan de stratigrafie en tektoniek van het gebied. Voor het verzamelen en determineren van fossielen was slechts weinig tijd beschikbaar. Af en toe werden door studenten fossielen, o.a. brachiopoden, koralen en stromatoporen uit het veld meegenomen. Slechts tweemaal werd een tand of enkele beenplaatjes van fossiele vissen gevonden. Toch was uit de literatuur bekend dat resten van Devonische vissen op verscheidene plaatsen in het bovengenoemde gebied aanwezig moesten zijn. Een viertal docenten, die niet naar de VU gingen, besloot om het jaarlijkse bezoek aan de Ardennen te continueren en een systematisch onderzoek te beginnen van de fossiele vissen uit het Devoon. Sedert 1985 heeft deze groep van vier voormalige docenten van het Geologisch Instituut, later aangevuld met een vijfde man, jaarlijks een aantal ontsluitingen intensief onderzocht. Wij hebben nu alle tijd om oude vindplaatsen van fossiele vissen uit de literatuur opnieuw te onderzoeken en nieuwe te vinden. Deels met negatief resultaat! Zo b.v. een vindplaats, die door Lohest in 1888 is beschreven. De door hem beschreven spoorweg is al tientallen jaren opgeheven, de spoorbrug is geheel en de rails zijn grotendeels weggehaald en de ontsluitingen langs de spoorweg zijn door dicht struikgewas overwoekerd! Andere ontsluitingen hebben daarentegen vele waardevolle vondsten opgeleverd. Wij kunnen nu in alle rust een hele middag (twintig manuren!) besteden aan één groeve en zijn dan uiterst tevreden en gelukkig als we één plaat van een grote pantservis ontdekken. Uiteraard is het een groot voordeel dat we het gebied al bijna dertig jaar hebben bezocht en bij wijze van spreken iedere ontsluiting blindelings weten te vinden!

, , , ,
Gea

Copyright: GEA/auteur

Stichting Geologische Aktiviteiten

P.H. de Buisonjé. (1991). Monsterachtige vissen ver weg en dichtbij: Pantservissen (Placodermen) uit het Laat Devoon van de Ardennen. Gea, 24(4), 101–107.