Op 15 oktober ’67 liep ik met F. Koning door het 1ste infil. gebied; toen wij langs een moerassig gedeelte kwamen met veel riet, lisdodden en enige open poeltjes, hoorden wij plotseling een hoog zeurderig sieë-roepje; dit deed ons direkt aan een buidelmees denken (wij kennen de soort goed uit de Camarque). Na enig zoeken zagen wij hem op de bekende manier een sigaar van de lisdodden uitpluizen. Wat ons direkt opviel was, dat hij geen zwarte oogvlek had; ook miste hij het warm roodbruin op de rug. We kregen echter niet de gelegenheid hem beter te bekijken, daar hij plotseling wegvloog en wij hem niet meer konden vinden. Op 20 oktober, nu in gezelschap van T. v. Spanje, bezocht ik deze plaats weer. We hadden geluk, want zo dat wij op de plek aankwamen hoorden we hem reeds. Hij was nu vrij mak en we konden hem benaderen tot ± 5 m.