In een bouwput op de noordoever van de uitwatering van de Oude Rijn te Katwijk aan Zee (Fig. 1) werd een profiel (Fig. 2) opgenomen door de jonge afzettingen aldaar, aan de hand waarvan de afzettingsgeschiedenis in dat gebied vanaf enige eeuwen vóór het begin van de jaartelling gereconstrueerd kan worden. De onderste afzettingen werden gevormd op een ondiep, vrij beschut wad dat van open zee werd afgeschermd door een strandwal. Slechts door een aantal stormen werd de sedimentatie in dit milieu verstoord, merkbaar aan laagjes schoon zand mét of zonder veel getransporteerde schelpen en erosief liggend op de onderliggende afzettingen. Op het hoogste deel van het wad werden kleien afgezet waarin een autochtone fauna werd aangetroffen. Deze afzettingen gaan over in boven het gemiddeld hoog water gevormde kwelderafzettingen die worden gekenmerkt door een afwisseling van kleilaagjes en laagjes plantenresten, gevormd door het afsterven van de vegetatie tijdens de winter. Al deze afzettingen behoren tot de Afzettingen van Duinkerke Ib. De vorming van de kwelder hield na enkele tientallen jaren op en door verstuiving van zand werden lage duintjes gevormd (Oude Duinen). Daarop vestigden zich romeinen die een versterking aanlegden op de zuidoever van de Rijn (de Brittenburg). Rondom deze versterking was een kampement waarvan door archeologen een heel klein gedeelte is opgegraven. De romeinen werden verdreven door een kleine transgressie (Duinkerke II) maar later, tijdens de Middeleeuwen, werd het gebied opnieuw bewoond. Rond 1150 AD vond sterke afslag van de kust plaats en werd de zee vóór de kust uitgediept. Het vrijgekomen zand verstoof en werd langs de kust afgezet in de vorm van duinen (Jonge Duinen). Daardoor werden de middeleeuwse bewoners verdreven en raakte de monding van de al verzande Oude Rijn verstopt. Lagen bestaand uit klei en zand laminae, die voorkomen in het onderste deel van de sektie en opmerkelijke strukturen bevatten (Fig. 3a en b) worden na vergelijking met afzettingen in het Verdronken Land van Saeftinge (Fig. 3c) geïnterpreteerd als ontstaan onder een algenmat. Op zulke door algen verstevigde afzettingen konden zich later hogere planten vestigen wat leidde tot verlanding van het gebied. In de fauna van de wadafzettingen worden een Spisula-fauna en een Scrobicularia-fauna onderscheiden. De Spisula-fauna komt alleen voor in de zandige stormafzettingen en is op het wad terechtgekomen doordat tijdens stormen zand en schelpen van het strand aan de onbeschutte kant van de strandwal over de strandwal heen het achterliggende beschutte gebied in werden getransporteerd, zelfs tot over de kwelder. De Scrobicularia-fauna leefde in de kleiige wadafzettingen direkt naast de kwelder en bestaat uit slechts enkele soorten die alle een verlaagd zoutgehalte verdragen. Het is echter opmerkelijk dat de invloed van de nabijgelegen Oude Rijnmonding zich niet manifesteert door de aanwezigheid van soorten kenmerkend voor brakwater- of zoetwatermilieu’s.