Voor het ringonderzoek is het van groot belang dat de geslachten van de gevangen vogels worden onderscheiden. Veel ringers zijn daarvan overtuigd. Bij veel vogelsoorten bestaan geen verschillen tussen mannen en vrouwen voor wat betreft het verenkleed. Vaak is het ene geslacht iets groter dan het andere, maar er is in het algemeen veel overlap. Veel determinatiegidsen en handboeken geven de variatie in een bepaalde maat (vleugel, snavel) voor beide sexen afzonderlijk. Wanneer de maat buiten de eventuele overlap valt, zou volgens sommige ringers het geslacht bepaald kunnen worden. Zoals eerder beschreven (Koopman 1992) zijn met name vleugelmaten uit determinatiegidsen niet goed bruikbaar, omdat de gegeven maten aan gebalgde vogels (krimp) zijn genomen of omdat een andere meetmethode is gebruikt. Snavels zijn nauwelijks aan krimp onderhevig en geven bij een juiste meetmethode betrouwbare maten. Snavellengte kan dus een goede maat zijn om geslachten te onderscheiden als er voldoende verschil tussen de sexen is. De meestal optredende overlap levert weliswaar vogels van onbekend geslacht op, maar de grootsten en kleinsten kunnen op geslacht worden gedetermineerd.