Wanneer je geregeld – jaar in, jaar uit zou wel het allerbeste zijn – de onvolprezen Ringersdag van het Vogeltrekstation bezoekt, dan vallen je altijd twee zaken op. En, zelfs al zou je ziende blind zijn, dan nog merk je dat het bijna allemaal manspersonen zijn en dat het wat oudere heren zijn. Aan beide criteria voldeed G.D. Engelen volledig. Natuurlijk. Hij kon daar zelf immers ook weinig aan veranderen. En toch werd hij daar wel bijzonder gewaardeerd, al die vele, vele jaren dat hij met familie en al steeds weer de lange reis vanaf de lange Laan van Meerdervoort naar de Kemperbergerweg en later naar Hotel Haarhuis ondernam om er bij te zijn. Maar, helaas werd onlangs bericht ontvangen dat hij op 26 maart 2004 overleden was. En zo’n bericht, dat roept heel wat bijzondere en particuliere en goede herinneringen op. Want “de oude Engelen” heette in de wandelgangen niet voor niets zo, hij was immers de grondlegger en de stamvader tegelijk van het bekende Vogelringstation Dirk Hoos en van de hele familie die daar zo veel ziel en zaligheid in gelegd heeft, al die jaren. In Op het Vinketouw hoeven geen records gevestigd en breed uitgemeten te worden, we zijn geen Guinnes Book of Records. Maar als de oudste archiefstukken kloppen dan zou de 93 jaar geworden Engelen al begin veertiger jaren ringer zijn geworden. In andere, jongere, delen van de archieven vinden we wel veel kleine puzzelstukjes en pareltjes van wijlen Engelen’s inzet en enthousiasme. Uitgebreide correspondentie van en met A.C. Perdeck en J. Taapken en R.L. Mulder en B.J. Speek vertellen ons over de nieuwsgierigheid van anderen naar zijn succes-recept bij de vangst van meeuwen op het slag m.b.v. lokvogels (jaren vijftig), over de soesah die —bijna onvermijdelijk, want ja, een ringcentralemens is ook maar een mens!- aan het pijnlijk nauwkeurig van de administratie is verbonden (van alle tijden), over de wens om alle kap- en stormmeeuwterugmeldingen in kaart te brengen (in 1958) en dat de geografische coördinaten die daar toen voor het eerst op de berichten aan de ringers verschenen, zo goed van pas komen. Engelen was, na zijn laten we zeggen vorming bij de laatste beroepsvinker Dirk Hoos, in de jaren veertig, een enthousiast en stimulerend lid van de ringersgroep van het Vogeltrekstation, geworden. “Vogeltrekstation” schreef ik, omdat uit een briefje van november 1958 bijvoorbeeld, duidelijk blijkt hoe met de wetenschappers in Leiden —daar zaten we toen nogwordt meegedacht over de essentiële zaken (vogels dus!) bij de toen nog in volle gang zijnde Spreeuwen-trek onderzoekingen. Klein citaat: “Geachte Heer P., ...onderhoud van enige tijd geleden betr. een spreeuwenslaapplaats, bericht ik U dat ....aanwezig is. Hoewel we geen speciale aandacht aan het vangen van spreeuwen schenken, is het thans heel goed mogelijk er dagelijks een 100 tal te vangen. Het....in december en januari nog spreeuwen te ... U wel een aantal ringen hiervoor beschikbaar wil stellen... gaarne hiervan gebruik willen maken.” En dan lees je de opmerking in de kantlijn: 500 ringen aan Swennen meegegeven. En daarmee wordt eens te meer duidelijk dat Engelen in dat Leids-Haagse ringersnetwerk een bijzondere plaats in nam. Want ook namen als “Bleumink” en “Spaans” vinden we hier en daar terug. Aan Spreeuwen werd later ook nog op heel andere wijze dan in de duinen aandacht geschonken. Wijlen Mw. Engelen-Hogewoning ving aan de Laan van Meerdervoort 617, vele jaren met heerlijk lokvoer en en de huiskat als de naar buiten geworpen verschrikker die de vogels in het staande net deed belanden, heel wat spreeuwen voor de wetenschap. Fascinerend. En nu ik toch bezig ben, nog zo’n herinnering: als jong broekje mocht ik met Pa Speek midden jaren zeventig mee naar Ockenburgh. Onze beide dames gingen ook mee. Daar overnachten we in de caravan, respectievelijk de Fjällräven bivakzak en leefden we de volgende dag mee met de hele familie Engelen op hun beroemde vinkenbaan “Dirk Hoos”. Oma en opa, kleinkinderen, gasten, schoonzoon en dochters, overigens ook alle drie ringvergunninghouders en behept met het vogelvangersvirus, kortom iedereen leefde intens mee daar in die gezellige hut bij de baan. Dat was ook echt de sfeer zoals die vroeger in de beroepsvinkerij moet hebben bestaan. (Afgezien van de hoeveelheid volk dan even – rust en stilte blijven nu eenmaal noodzakelijk voor een goede vangst.) Enfin, Engelen wilde Jaap Taapken ook best helpen met het bemachtigen van palingfuiken voor weer andere vangst-recepten. En hij zond hem ook een prachtig landkaartje — we schrijven inmiddels 1962- in Oostindische inkt met de precieze ligging van zijn net nieuwe ringbaan. Voormalig “Eik en Duinen” was nu gelegen in de Segbroekpolder, 1400 m N.O. van v.m. Ringstation Ockenburgh, ruim 900 m. van idem “Texel”. De oude mevrouw Engelen kreeg toen ook haar eigen ringvergunning, en wel vooral ter vervanging van haar man op de vinkenbaan. H.J.A. de Reuver van O, K en W schreef hoogstpersoonlijk dat er van Ministerie-zijde geen belemmeringen bestonden. En, ook aardig om te lezen:” ...vanaf heden aan mij doet toekomen. Terugmeldingen uit Zuiderpark kunnen aan de Heer Bleumink toegezonden blijven.” Ronduit dramatisch is de brief uit mei 1966 waarin Engelen moet melden dat hij dringend een nieuwe plek voor zijn Kijkduinbaan moet zien te vinden, dit vanwege ”toenemende vernieling van de hut en baan, gepaard gaande met diefstal... te meer daar volgend jaar de grond van de huidige vinkenbaan voor recreatie zal worden gebruikt”. Met dank refereert hij dan aan het bezoek en de adviezen van B. J. Speek over dit probleem. Enfin, “Vrs Dirk Hoos” is al even gememoreerd. En wij waren beslist niet de enige bezoekers! In alle jaren dat de baan draaide, zijn heel veel ringers bij Engelen langs geweest. En was het niet voor de sfeer en de koek en de koffie, dan toch op zijn minst om de kunst een beetje af te kijken! Ons past grote dankbaarheid voor al dat goeds!