De meeste zoogdieren hebben twee jukbogen, een aan elke kant van de schedel. Deze jukboog of zygoma bestaat van voor naar achter bekeken uit een uitsteeksel van het maxillare (een bot van de bovenkaak), het jugale (jukbeen) en een stuk van het squamosale. Het jugale is een belangrijk onderdeel van de jukboog. Soms ontbreekt het jugale wel, maar in die gevallen is er dan ook geen complete jukboog aanwezig. Dat is bijvoorbeeld het geval bij sommige insectivoren. Elk zoogdier een jugale. Met die gedachte in het achterhoofd werden in het begin van deze eeuw de eerste reconstructies van schedels van multituberculaten gemaakt. De Multituberculata vormen een groep kleine, primitieve zoogdieren die al in het Mesozoïcum voorkwamen. Ze stierven vroeg in het Tertiair uit. Multituberculaten hebben een nogal afwijkend gebit, met grote, veelknobbelige kiezen. Eén van de onderkaakskiezen is enorm sterk ontwikkeld. De eerste onderzoekers die schedels van multituberculaten reconstrueerden, gaven het een jukboog met een fors jugale, omdat dat nu eenmaal zo hoort. Het jugale was namelijk niet fossiel bekend. De bekende paleontoloog Simpson keek in 1937 nog eens naar die jukbogen. Hij vond geen jugale bij Taeniolabis, een van de gereconstrueerde vormen, en bij een andere vorm, Ptilodus, toonde hij aan dat het ”jugale” in werkelijkheid een stuk van een enorm grote processus zygomaticus van het maxillare is. Bij een uitgebreide reconstructie van P. montanus liet hij zien, dat de zygoma (van een jukboog kun je zonder jukbeen moeilijk spreken...) bestaat uit dit uitsteeksel en een al even fors uitsteeksel van het squamosale. Wel overwoog hij nog de mogelijkheid dat een miniem stukje bot in de matrix in de buurt van de zygoma bij één van de exemplaren, nr. 35490 van het American Museum of Natural History, het jugale zou kunnen zijn, maar vond dit tè twijfelachtig.