Het is alweer een hele poos geleden dat ik voor het eerst kennis maakte met Noud Peters. Toendertijd was ik nog student Biologie en voor mijn stage bij het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis hield ik me bezig met fossiele vogels uit het Pleistoceen van Nederland. Op een dag vertelde John de Vos, mijn stagebegeleider, dat hij iemand kende die ook fossiele vogels van Nederlandse bodem had, maar dan uit het Plioceen of misschien wel Mioceen. De fossielen kwamen uit een zandzuigerij in de buurt van Liessel, een plaats die mij als Brabantse bekend in de oren klonk. Of ik er eens naar wilde kijken. De naam van die persoon was Noud Peters. Zo gezegd, zo gedaan. Ik nam contact op met Noud en maakte een afspraak om eens te komen kijken naar zijn fossielen. In zijn prachtige huis aan de Markt in St. Oedenrode liet Noud me het ene na het andere prachtig bewaard gebleven vogelbot zien. Op veel van zijn vragen van wat het nou precies was moest ik toen helaas het antwoord schuldig blijven, maar de uitstekende conservatie van de botten is me altijd bij gebleven. En het bleef niet alleen bij vogelbotten. Er waren ook fossiele zaden, die er bedrieglijk vers uitzagen, stukken hout, haaientanden, schelpen, krabbenscharen, walvisbotten en nog veel, veel meer. Aan het einde van de dag stapte ik enigzins beduusd weer naar buiten. Dat Noud bijzondere fossielen had gevonden, was duidelijk, maar het knaagde aan me dat ik hem de determinatie schuldig moest blijven. Inmiddels zijn we jaren verder en voor me ligt een prachtig boek over de fossielen van Liessel, ‘Brabant tussen walvissen en mastodonten’. Waar ik het antwoord schuldig moest blijven, ging Noud verder en schakelde diverse binnenen buitenlandse kenners en experts in om meer te weten te komen over ‘zijn’ fossielen. En met resultaat! Het boek staat tjokvol met informatie over de fauna van Liessel. Het boek begint met een korte inleiding over de geologie van Brabant en de ondergrond van Liessel. Liessel is gelegen op de Peelrandbreuk, die de grens vormt tussen de Roerdalslenk in het zuiden en de Peelhorst in het noorden. Vanwege verschillen in dalingen tussen de Roerdalslenk en de Peelhorst liggen oude afzettingen op de Peelhorst veel dichter onder de oppervlakte dan in de Roerdalslenk. Gevolg hiervan is dat bij zandwinning op de Peelhorst men al snel in Miocene groenzanden zit, terwijl deze een stukje verderop in de Roerdalslenk bijna onbereikbaar diep zitten. Echter, zoals met veel zandzuigerijen kan de stratigrafie nogal eens problematisch zijn. Noud besloot dit probleem grondig aan te pakken door het zetten van een pulsboring. Tot op een diepte van 45 meter werden monsters gepulst die zijn onderzocht op fauna, flora en geologie. Het resultaat is een uitgebreid boorprofiel wat een hoop nieuwe informatie leverde over de ondergrond van Brabant en de bijbehorende flora en fauna. Vervolgens gaat het boek verder met de beschrijving van de flora van Liessel. Prachtig geïllustreerd met foto’s van de Liessel fossielen en hun recente soortgenoten geeft dit hoofstuk een uniek overzicht van de flora van Liessel. Het bijzondere aan Liessel is dat zelfs fossiele paddestoelen gevonden zijn, een vrij zeldzaam iets. Het volgende hoofdstuk over de fauna is ook meteen het grootste hoofdstuk. De Miocene Liessel fauna bestaat voor het grootste uit resten van mariene dieren, zoals walviswervels, haaientanden, zeevogels, schelpen, stekelhuidigen, mosdiertjes en visgehoorbeentjes. Af en toe worden ook resten van terrestrische dieren gevonden, zoals de kiezen van een mastodont en geweien van herten. Deze resten van landzoogdieren zijn waarschijnlijk van Laat Pliocene ouderdom en zijn later terecht gekomen in de Miocene groenzanden door inspoeling. De verrassende vondsten van artefacten (13 in totaal) wijzen op de aanwezigheid van mensen, en zijn ondergebracht in een apart hoofdstukje. Het boek sluit af met een tweetal reconstructies van de Laat Miocene Liessel zee en het Laat Pliocene estuarium door Hans Brinkerink.