Uit de bijzonder grote belangstelling voor de Bengaalse gier kunnen boeiende conclusies worden getrokken. Klaarblijkelijk vinden talrijke Nederlanders het de moeite waard om een imposante stootvogel van nabij „in het wild” gade te slaan. De eenmans-show van de Bengaalse gier, van welke soort men overigens ook in dierentuinen, maar dan achter tralies en samen met andere, even belangwekkende stootvogelsoorten, meer dan één exemplaar van nog dichterbij kan bekijken, is te vergelijken met een kunsttentoonstelling die geïmproviseerd, niet aangekondigd en op een ongunstige plaats gevestigd is en waar slechts één stuk aan het publiek getoond wordt. De organisatoren van zo’n tentoonstelling zouden zich in de handen wrijven met een belangstelling zo groot als die voor de Bengaalse gier van Dongen. Men kan zich afvragen met welke financiële bedragen zo’n „kunstmanifestatie” van overheidswege gesubsidieerd zou worden. Men kan zich voorts afvragen of in het licht van deze numerieke belangstelling gezien, de „natuurbescherming” veelal niet schromelijk tekort komt.