Naar aanleiding van het artikel in „Het Vogeljaar” (jrg. 17, nr. 2, mei 1969, pag. 53): „Ook kwik bedreiging voor onze stootvogels” waarin ondermeer sprake is van een massale sterfte in Zeeland, ter aanvulling het volgende: In genoemd artikel worden 160 dode stootvogels gemeld in de periode van 1 november 1968 t/m 2 mei 1969- Inmiddels zijn een groot aantal nieuwe gegevens bekend geworden – mede naar aanleiding van het artikel – en heb ik de periode van onderzoek verlengd tot en met november 1969. In deze 13 maanden werden niet minder dan 227 dode uilen en stootvogels in minstens 9 verschillende soorten bij mij gemeld. De specificatie hiervan ziet er als volgt uit: De meeste vogels werden in de winter van 1968 op 1969 gevonden o.a. onder de (slaap)bomen rondom Schuddebeurs (Schouwen), Kapelle (Zuid Beveland), Wemeldinge, het Abbekindersebos te Kloetinge, de binnenduinrand langs de Schouwse en Walcherense kust en in Oost Zeeuws Vlaanderen. In dit laatst genoemde gebied, waar ondanks geregelde naspeuringen in de winter van 1968/1969 weinig dode vogels gevonden werden, lagen op de bouwlanden in het najaar van 1969 minstens 13 dode stootvogels. (mond. med. P. de Bruyn, 1970).