Dat Nederland kan bogen op een uitzonderlijke positie in het trek- en overwinteringspatroon van een aantal ganzensoorten is een privilege hetwelk naar waarde dient te worden beoordeeld. Die waarde is niet gering. Als er één beeld een sfeer van ongebondenheid, van verlangen of van herinnering tot uitdrukking brengt dan is dat wel een gezelschap trekkende ganzen. In een land zo vol, zo bewerkt en zo dicht bebouwd als Nederland is het goed zich naar plaatsen te kunnen begeven waar men het oorspronkelijke tafereel van lange falanxen wilde ganzen tegen winterse luchten kan aanschouwen. Het voorrecht dit te kunnen ervaren geeft enerzijds de toeschouwer een vreugde maar anderzijds een bezorgdheid hoe lang nog dergelijke taferelen, binnen de Nederlandse grenzen in het bijzonder maar in Europa in het algemeen, aanschouwd kunnen worden. Het is nuttig om de functie van Nederland voor ganzen nogmaals met aantallen te onderstrepen. Voor de Noordwest-Europese populatie van de Grauwe Gans, welke wordt geschat op circa 30.000 vogels, vormt ons land de belangrijkste pleisterplaats tussen het broedgebied en het winterkwartier. De in het Baltische- en Noordzeegebied overwinterende populatie van de