Ais de Kraanvogels overtrekken ziet de man in de straat dat, als de Vinken trekken kriebelt het bloed van de (illegale) vogelvangers, maar als de Roeken en Houtduiven komen schijnt geen mens daar aandacht aan te schenken. Tóch zorgen beide laatstgenoemde soorten voor een geweldig schouwspel. De Roeken komen de derde week van oktober en ze trekken in zeer los verband in uitgestrekte troepen, maar toch houden de leden goed onderling contact. Ze zitten vaak erg hoog en door de kijker zie je de kopjes draaien... ze letten op hun collega’s en genieten ondertussen waarschijnlijk van het landschap. Als een van hen dan een thermiekbel ontdekt wordt dat aan de hele troep doorgeseind en gaat het gezelschap schroeven. Aan de top van de ’toren’ wordt de oorspronkelijke trekrichting weer opgenomen, een systeem dat door de meeste grote zweefvliegers (Ooievaar, Kraanvogel, Buizerd, Wespendief, div. arenden) wordt toegepast. Dat schroeven gaat vaak zó hoog dat de meeste mensen niets in de gaten hebben ondanks het feit dat zo'n troep van soms wel 200 exemplaren een fantastisch schouwspel oplevert. Een andere spectaculaire trekker is de Houtduif en, wat Noord-Limburg betreft, ze komen in grote troepen over. Uit gesprekken met vogelaars meen ik te mogen afleiden dat dit in het westen van het land niet zo’n opvallend verschijnsel is. Volgens de ringgegevens van de heer Speek in ’Limosa’ (1946-1973) werden er tussen 1911 en 1970 (van in Nederland geringde Houtduiven) 466 exemplaren teruggemeld waarvan; 393 in Nederland, 41 in België, 28 in Frankrijk, 1 in Engeland, 1 in Duitsland en 2 in Denemarken. Onze Nederlandse Houtduiven zijn dus kennelijk niet zulke langeafstandstrekkers en hoogstwaarschijnlijk gaan ze alleen bij strenge vorst op reis. De indruk bestaat tevens dat de ’stads’-Houtduiven, die in het westen meer voorkomen dan in het oosten, standvogels zijn en dat de ’bos’-Houtduiven verder wegtrekken zoals ook van de Merel bekend is. Dat Houtduiven heel laat nog broeden, en dat zullen dan de standvogels wel zijn, moge blijken uit twee gevallen namelijk op 11 november 1973 en 12 oktober 1974 toen ik zag dat pas uitgevlogen jongen werden gevoerd. Prof. Voous schrijft in de 'Atlas van de Europese Vogels’ (blz. 136) 'dat de noordelijke broedvogels trekvogels zijn, doch dat de uitgestrektheid van hun trekbewegingen onbekend is’. Na zo’n kleine 20 jaar trekwaarnemingen is mij het volgende beeld omtrent die trekbewegingen min of meer duidelijk geworden. In Venlo zijn sinds 1959, ook weer in die derde week van oktober, enkele speciale topdagen opgevallen. Opmerkelijk was daarbij dat die dagen met sterke en hoge trek vaak vielen op mooie dagen na het passeren van een lagedrukgebied. Het slechte trekweer had hun kennelijk opgehouden en daarna kwam alles wat Houtduif was in beweging. Enkele grepen uit mijn notities; 29 oktober 1961,,... daarna (ca. 9.00 uur) begon een imposante trek van Houtduiven, op een gegeven ogenblik een troep van westelijke tot oostelijke horizon! (standplaats een hoog punt op de hei, De Hamert), ’t Moeten duizenden exemplaren geweest zijn. Er volgde troep na troep van 30-500 stuks... een uur lang,... we zagen 10 tot 15.000 stuks overkomen (héél ruw geschat). 20 oktober 1975,,... rond 9.00 uur behoorlijke houtduiventrek, troepen van 20 tot 300 exemplaren en alle zeer hoog..’ 27 oktober 1977,,... bijna bij toeval ’n troep van ca. 500 exemplaren ontdekt die zo hoog vlogen dat ze tegen heiige lucht (met 7x50 kijker) bijna niet te zien waren...’ 28 oktober 1977,,.. Drie enorme troepen van respectievelijk 500-500-300 stuks... allen erg h00g...’ 26 oktober 1978 'Houtduiven... die als stofjes onder de wolken vandaan kwamen, ’n Sliert van duizenden duiven die uit de neveligheid van ’t wolkendek stroomde. Daarna troep na troep van enkele 10-tallen tot werkelijk 1000-tallen...’ Zoals die bijzondere trekdagen in onze herinnering terugkomen is het bijna niet te omschrijven, er moeten op zulke topdagen grote aantallen op reis zijn geweest. Ik durf me niet aan aantallen te wagen omdat het schouwspel zo geweldig was dat tellen er bijinschoot, zo dit al mogelijk geweest zou zijn. Waarom zien we dan niet dat de aantallen Houtduiven op de akkers, rond die derde week van oktober, gaan toenemen?