In juni 1976 besloot de regering na een lange en harde strijd van de gezamenlijke, particuliere natuurbeschermingsorganisaties, in ééndrachtige samenwerking met vele andere groeperingen, de Oosterschelde af te sluiten door middel van een stormvloedkering. De keuze van deze stormvloedkering betekent enerzijds een extra investering van zo’n 2,5 miljard gulden juist voor het behoud van de unieke natuurlijke waarden van de Oosterschelde, anderzijds gaat er bij de voltooiing van de stormvloedkering in 1985 toch nog erg veel verloren. Als uitvloeisel van de afsluiting door middel van de stormvloedkering, en omdat er in een verdrag met België vastgelegd staat dat de Schelde-Rijnverbinding in de toekomst getijloos moet zijn heeft men moeten besluiten tot de compartimentering van de Oosterschelde. Aan de oostkant sluit men de Oosterschelde af door middel van twee dammen, de Philipsdam tussen Zijpe en Krammer en de Oesterdam tussen de toekomstige kom van de Oosterschelde en het Zoommeer. Door een goed zout- zoetscheidingssysteem in de sluizen In deze belde dammen kan het zoutgehalte van de oostelijke delen van de Oosterschelde op peil gehouden worden en door de aanleg van een lozingskanaal door de hals van Zuid-Beveland kan het zoete Zoommeerwater op de Westerschelde geloosd worden. Door de compartimentering zal echter circa 63% van de vermaarde schorren verloren gaan. Het afnemen van de doorstroomopening van de Oosterschelde van 80.000 m² tot circa 14.000 m² veroorzaakt een vermindering van het getij in de gehele Oosterschelde (±80 cm bij Yerseke).