Tijdens de strenge winter 1984/1985 zijn er op Schiermonnikoog nogal wat Bergeenden omgekomen, waaronder meer mannetjes dan wijfjes (Hulscher 1985). Dit deed de vraag rijzen of er 's winters meer mannetjes dan wijfjes in de Waddenzee aanwezig zijn. Ook de afgelopen winter (1985/1986) was streng en weer kwamen op Schiermonnikoog Bergeenden om. Van twaalf adulte vogels kon de snavel worden gemeten, de lichamen waren al zo ver vergaan dat vaststelling van het geslacht door middel van sectie niet meer mogelijk was. Bij twee exemplaren kon ik nog wel de de zogenaamde Bulla ossea aantonen, een asymmetrische dunwandige benige zakvormige uitgroeiing van het stemapparaat (de syrinx) die bij alle eendachtigen alleen bij de ôô voorkomt. De snavellengten van de twaalf gemeten adulte vogels waren: 49.0, 49.0, 52.0, 53.3, 54.0, 54.1, 54.3, 55.4, 55.5, 57.0, 58.0, 58.7 mm. Daar er geen overlap in snavellengte is tussen de sexen (Hulscher 1985) mogen we aannemen dat de snavels van 52 mm en langer aan een mannetje hebben toebehoord en die van 49 mm aan vrouwtjes, we komen dan op een sex ratio 10 ôô:2 ♀♀, dus ook nu weer een overmaat aan mannetjes.