Met deze gids is de Dutch Birding Association begonnen met een reeks van publicaties waarin bepaalde groepen vogels worden belicht. Getuige een begeleidend schrijven bij dit boekje valt in elk geval een Roofvogelgids (Dick Forsman) en een gids over de vogels van de Noordatlantische en Arctische Eilanden (Sørensen & Bloch) te verwachten. Dit boekje over jagers is een bewerkte vertaling van het in 1988 uitgegeven gidsje LABBAR – EN BESTÄMNINGSGUIDE TILL SLÄKTET STERCORARIUS (Anser 20 supplement, 72pp, Lund). De gids is met een flink aantal foto’s uitgebreid, maar de tekst heeft eenzelfde opbouw (eerst een hoofdstuk over trek en overwintering, dan een deel over determinatie en herkenning, een literatuurlijst). Ik ben niet zover gegaan om een poging te ondernemen om de Zweedse met de Nederlandse tekst nauwkeurig te vergelijken, maar gezien enkele literatuurverwijzingen van na 1988 neem ik aan dat de tekst is bijgewerkt. Het had een leuk boekje kunnen worden en eerlijk gezegd vind ik dat de DBA aan zijn stand verplicht was om een beter product af te leveren. De eerste indruk is aardig, maar zodra de gids ter hand genomen wordt gaat het mis. Helemaal mis. De tekst is onleesbaar. Niet alleen is het een opeenstapeling van kromme, incomplete en onleesbare zinnen, maar uit alles blijkt dat in elk geval de vertaler geen idee van de betekenis heeft gehad. Het is verleidelijk om enkele voorbeelden te geven. Wat te denken van: ’Omdat de snavel hoger is dan bij de Kleine Jager, is er altijd meer licht te zien op het basale deel van de snavel’, of ’de kruin kan een wal vagere grens lijken te hebben’, of ’de borstband is adultachtig’, of ’De staartpennen hebben een lichter basaal deel (variërend).’, of ’De verschillen tussen donkere en lichte vorm zijn nog steeds onbekend.’, of ’Onderdekveren donkergrijs, éénkleurig, met een wisselende hoeveelheid veren met lichte top.’, of ’het lichaam kan de vleugelslag volgen’. Wat is ’tamelijk egaal’, wat zijn ’egaal getekende rugveren’, hoe ziet een ’stormmeeuw-achtige zweefvlucht’ eruit, wat bedoelt men met ’juveniel getekend’. Hoe kunnen ’overgangsvormen tussen lichte en tussenvormen [sic! CJC]’ van de Kleine Jager zeldzaam zijn in de Atlantische Oceaan, maar vaker voorkomen in de Oostzee? Zitten er onderstaartdekveren op het midden van de buik? De tekst is te kolderiek om waar te zijn en wanneer je er eenmaal op gaat letten is deze wartaal volstrekt onverteerbaar. De pentekeningen in de Zweedse uitgave waren knullig en zijn niet vervangen door goede illustraties, de toegevoegde foto’s (van gerenommeerde Nederlandse fotografen zoals Arie de Knijff, René Pop, René van Rossum, Piet Munsterman en Arnoud van den Berg) zijn net als de oude te klein afgedrukt en vaak onscherp (terwijl de originelen prachtig scherpe dia’s zijn!). In het colofon is vermeld dat de DBA een ’redactioneel advies’ heeft gegeven. Wat dat is weet ik niet, maar ze hebben het manuscript vast niet gelezen voor het boekje naar de drukker ging! Als dat wel het geval is geweest dan is hier eenvoudig sprake van een wanprestatie. Ik hoop van harte dat aan de toekomstige uitgaven in de reeks meer zorg zal worden besteed.