Kruiden of halfheesters, zelden heesters. Bladen verspreid, vaak in een wortelrozet, enkelvoudig, zonder steunblaadjes. Bloemen in aren of trossen of cymeus gerangschikt in „aartjes”, die meestal tot aar-, tros-, pluim- of hoofdjesvormige bloeiwijzen zijn verenigd, tweeslachtig, soms heterostyl, actinomorf, 5-tallig, met kleine, vaak vliezige schutbladen. Kelk bijna steeds vergroeidbladig, met vaak vliezige en geplooide, 5-, zelden 10-lobbige zoom, meestal blijvend. Bloemkroon vergroeid- of soms losbladig. Meeldraden evenveel als kroonslippen en voor deze staand, vrij of op de bloemkroon ingeplant; helmknoppen met overlangse spleten openspringend. Vruchtbeginsel 1, bovenstandig, 5-bladig, doch 1-hokkig, met 1 basale, anatrope, aan een lange navelstreng hangende zaadknop met 2 integumenten. Stijlen 5, vrij of vergroeid; stempels 5. Vrucht droog, vaak met vliezige wand, onregelmatig of met een deksel openspringend of gesloten blijvend. Zaad met melig endosperm en een recht embryo. Ca. 10 geslachten met ca. 300 soorten; over de gehele aarde verspreid, vooral langs de kusten en in zoutsteppen; de meeste soorten in de landen om de Middellandse Zee en in Voor- en Midden-Azië.