Overblijvende, kruidachtige, kale moeras- of waterplanten met kruipende wortelstok. Stengel rechtopstaand of in het water zwevend, onvertakt of alleen in de bloeiwijze vertakt, vooral aan de voet bebladerd. Bladen tweerijig, met schedevormige voet zittend, lijnvormig. Bloemen eenslachtig, eenhuizig, actinomorf; bloeiwijze bestaande uit 1 of meer dichtbloemige, bolvormige vrouwelijke hoofdjes, waarboven 1 of meer dichtbloemige, bolvormige mannelijke. Afzonderlijke bloemen met vliezige schutblaadjes. Mannelijke bloemen met meestal 3 (zelden 1—6) min of meer vliezige bloemdekbladen en meestal 3 (soms meer) vrije of onderaan vergroeide meeldraden; helmknoppen zijdelings met overlangse spleten openspringend, basifix. Vrouwelijke bloemen met 3—6 min of meer vliezige bloemdekbladen, een bovenstandig, onderaan min of meer steelvormig versmald 1-, zelden 2-hokkig vruchtbeginsel met 1 al of niet gevorkte stijl en I of 2 lijn- tot spatelvormige stempels; zaadknop 1 per hok, hangend, anatroop. Vrucht een steenvrucht; de steen omgeven door een meestal sponsachtige of vlezige wand. Zaad met goed ontwikkeld, melig endosperm en een recht embryo. De familie omvat 1 geslacht met ca. 15 soorten, die in hoofdzaak voorkomen in de gematigde streken van het N. halfrond; 2 ervan op het Z. halfrond (Australië, Nieuw-Zeeland); in Afrika en Z.-Amerika ontbreekt de familie.