De aantallen weidevogels in Nederland zijn in de laatste decennia sterk achteruitgegaan (o.a. Hagemeijer et al. 1996). Belangrijke oorzaken zijn verlies aan broed biotoop en een vermindering van het reproductiesucces door agrarische activiteiten. Door instelling van reservaten wordt geprobeerd het verlies van broedbiotoop te beperken. Het merendeel van de weidevogelsoorten is echter op agrarisch gebied aangewezen. Maatregelen die ten doel hebben om het reproductiesucces in die gebieden te verbeteren worden zowel door overheden als vrijwilligers genomen. Vanaf voorjaar 2000 vindt dit vooral plaats in het kader de nieuwe subsidieregeling van het het ‘Programma Beheer’. Vrijwilligers verbeteren het reproductiesucces van weidevogels in agrarisch gebied door agrariërs te helpen legsels te markeren en te beschermen. De laatste jaren is deze activiteit sterk toegenomen in Nederland. Bescherming vindt plaats op circa 330.000 ha, waarbij ± 15.000 boeren en ± 10.000 vrijwilligers zijn betrokken (Landschapsbeheer Nederland 2000). Hierbij worden ook veel gegevens verzameld over het wel en wee van de beschermde legsels. Velen realiseren zich daardoor nu pas hoeveel eieren buiten de verliezen door agrarische activiteit verloren gaan. Men ziet met lede ogen aan hoe eieren en soms ook kuikens verdwijnen in de magen van predatoren. Als belangrijke boosdoeners worden kraaien, vossen en meeuwen genoemd. Zij worden soms verantwoordelijk gesteld voor de aantalsteruggang in bepaalde gebieden. In de meeste gevallen is het echter onduidelijk welke predator het nest heeft leeggeroofd en het onderscheid tussen uitgekomen en gepredeerd is evenmin altijd duidelijk. Terreinbeheerders worden regelmatig geconfronteerd met boeren en vrijwilligers die hen verwijten dat ze niets doen aan de predatoren binnen de door hen beheerde natuurgebieden. Het beheer in reservaten is er meestal op gericht de natuur, binnen bepaalde randvoorwaarden, haar gang te laten gaan. Afschot van predatoren en andere aantals-beperkende maatregelen vallen daar in principe niet onder. Terreinbeheerders verkeren daardoor vaak in een dilemma. Een voorbeeld daarvan is het beleid ten aanzien van binnen reservaten gelegen kokmeeuwkolonies. Dit was er tot nu toe op gericht om die kolonies in aantal te beperken. Het is echter de vraag of dat wel het gewenste effect oplevert en bovendien kan men zich afvragen of aantalsbeperking nog wel gewenst is, gezien de sterke achteruitgang van de Nederlandse kokmeeuwenpopulatie (Kleefstra & Rintjema 1999). Bovendien is het de vraag of Kokmeeuwen op grote schaal weidevogellegsels prederen. Ook voor Vossen geldt dat ze worden beschuldigd van het leegroven van weidevogellegsels, maar tot nu toe kan niet met gegevens worden onderbouwd dat de populatie daardoor in gevaar komt.