Drie vlindersoorten zijn nu als voorbeelden van verschillende kategorieën van bosvlinders besproken. Het resultaat van algemeen bosbeheer dat gericht is op vergroting van de variatie binnen het bos, voldoet al aardig aan de eisen van deze drie soorten. Maar ook andere soorten, algemene als het Bont zandoogje en zeldzame als de Keizersmantel, kunnen hiervan profiteren. Een structuurrijk bos met paden, bosweiden en randzones, dat als eenheid wordt beheerd heeft de meeste kansen op een soortenrijke vlinderpopulatie. Uit onderzoek in het buitenland blijkt dat vanaf een minimale grootte van 10 hectare het best extensief beweid kan worden. Dit heeft de grootste variatie in horizontale en verticale structuren tot gevolg. Bij kleinere bossen of als het bos om andere redenen niet beweid kan worden, verdient een aan de situatie aangepaste mengeling van gefaseerd maaibeheer, kappen en ‘niets doen’ de voorkeur.