De jagt op leeuwerikken heeft in het oosten en noorden van Frankrijk plaats tijdens den trek van deze vogels, in de maand October, wanneer zij de reeds kouder geworden streken verlaten om een warmer klimaat op te zoeken. Men lokt hen op eene verraderlijke wijze binnen het bereik van het schot door middel van iets, dat men een spiegel noemt, zijnde een werktuigje, waarvan het hoofddeel bestaat uit een loodregt plankje, aan welks beide oppervlakten eenige stukjes verfolied spiegelglas geplakt zijn, en dat voorts zoo is opgesteld, dat men door aan een draad te trekken het dan eens in de eene, dan weder in de andere kan doen ronddraaijen. Van de regelmatigheid en de snelheid dezer beweging hangt het welslagen der jagt voor een groot deel af. Is zij te snel of hortend, dan nadert de leeuwerik niet; is zij al te langzaam, dan blijft hij ook op eenen afstand. Wel is waar, ziet men somtijds leeuwerikken en zelfs andere kleine vogels, die ook op den trek zijn, eenen onbewegelijken spiegel bijna aanraken, maar dit is zeldzaam. Om meer vrijheid aan den jager te laten, heeft men spiegels uitgedacht die van zelf door eene werktuigelijke inrigting ronddraaijen, maar, hoewel dit middel gemakkelijker is, zoo is het veel minder goed dan andere spiegels, inzonderheid wanneer de draaijing slechts in ééne rigting geschiedet. Ook is het beter, dat de jager het in zijne magt heeft de beweging te versnellen of te verlangzamen, naar gelang der omstandigheden; hij kan dan, indien hij eenige ondervinding van deze soort van jagt heeft, leeuwerikken van tamelijk ver doen torugkeeren, die, na reeds den spiegel genaderd te zijn, er weder van waren weggevlogen.