Onze lezers zullen zich herinneren, dat wij onlangs (zie den rongen jaargang, bl. 180) aan een stukje van den heer T. A. F. VAN DER VALK, getiteld: „Eene verstandige duif,” eene plaats inruimden, onder toevoeging van eenige opmerkingen, waarin een bescheiden twijfel werd geopperd, niet aangaande het daarin medegedeelde feit zelf, maar aangaande de juistheid der wijze, waarop het door den schrijver geduid was. In een onlangs van genoemden heer ontvangen brief komt hij op deze zaak terug en geeft zijne redenen op, waarom hij van oordeel is, dat met geen mogelijkheid kan gedacht worden aan een toevallig verward raken van de pooten der jonge duif in het touw, waardoor zij omwikkeld waren.