Voor eenigen tijd ontving ik van denzelfden persoon, die ons als gids gediend had bij het bezoek van het Schollevaarseiland, twee fraaije levende exemplaren van Ardea minuta, het mannetje en het wijfje. Hij deelde mij bij die gelegenheid de wijze mede, waarop hij deze vogels en meer andere gevangen had. Wanneer de vogels het nest gebouwd en daarin de eijeren gelegd hebben, en het werk der bebroeding is aangevangen, dan worden de eijeren weggenomen en op een weinig hooi in het achterste gedeelte van een kleine uit teenen gevlochten fuik geplaatst. Heeft de persoon, die dit gedaan heeft, zich verwijderd, dan duurt het niet lang, of de ouders vliegen op de fuik toe, zweven er eenigen tijd klapwiekende om in het rond en dringen ten slotte een voor een daarin binnen. Eenmaal in het achterste gedeelte gekomen, kunnen zij daar niet meer uit en zijn gevangen.