De eilandengroep Spitsbergen, gelegen tusschen 76,5° en 81° N. B. en 9 tot 22° O. L. v. Greenw., bestaat uit drie grootere eilanden, het eigenlijke Spitsbergen, het Noordoostelijke land en Stans-Foreland, benevens eene menigte kleinere eilanden, vooral in het zuidelijk gedeelte. De kleinere eilanden bestaan gedeeltelijk uit rotsen en uit bergen met vlakke of ook wel met hooge toppen en steile hellingen, die bij 80° bij eene absolute hoogte van ongeveer 1000 voet de sneeuwgrens bereiken, gedeeltelijk ook uit zand en ineengepakt gruis en steenen. In het laatste geval zijn zij laag en tamelijk vlak. In den zomer worden zij, de hoogste bergtoppen uitgezonderd, gezamenlijk vrij van ijs. De drie grootere eilanden zijn daarentegen bergachtige landen van 1- tot 3000 voet hoogte, met zeer diepe inhammen op vele plaatsen en bedekt met landijs van verscheidene honderd voeten hoog, hetwelk door middel van ontelbare gletschers, niet zelden van eene ontzaggelijke uitgebreidheid, met de zee in verband staat. Langs de kust verheft zich een steile, alleen door gletschers of dalen afgebroken bergwand, gewoonlijk 1000 voeten hoog, met toppen, die eene hoogte van 2- tot 3000 voet bereiken. Deze wand of juister zijn kam is door spleten en kleinere dalen in eene menigte toppen verdeeld, die aan de westkust spits en dikwijls onbeklimbaar, aan de noordkust en aan Hinlopen-straat — eene zeeengte, die het Noordoostelijke land van het eigenlijke Spitsbergen scheidt — regt afgesneden zijn, waardoor zij hier niet zelden het voorkomen verkrijgen van afgestompte kegels. Achter den rotswand breidt zich eene zee van landijs uit, over het waterpas van hetwelk zich voor het meerendeel spitse bergtoppen in grooten getale verheffen. Deze geven het land zijn eigendommelijk karakter, en BARENTZ vond er teregt aanleiding in om het Spitsbergen te noemen. Tusschen den bergwand en do zee daarentegen is een smal kustland, dat in den zomer vrij van sneeuw wordt, even als de naar do zee toegekeerde helling van den bergwand. Juist hier, op dit smalle kustland en op do kleinere eilanden zijn onderzoekingen gedaan naar het planten- en dierlijke leven op Spitsbergen, weshalve wij het noodig achten over de gesteldheid daarvan kortelijk berigt te geven. Het kustland, dat in den regel eene breedte bezit van 1/8 tot 1/4 van een zweedsche mijl, bestaat gewoonlijk uit trappen, in den vorm van terrassen, tot aan den voet van den bergwand, die voor het grootste gedeelte omgeven is met een breeden steenhoop, of ook wel zich gelijkmatig, namelijk zonder trappen, met grooter of kleiner helling naar de zee wendt. De grond bestaat nu eens uit zand of ineengepakt gruis en steenen, dan weder uit gerolde steenen en boven op de terrasvormige trappen, waar hij vlakker is en het water slechts langzaam afvloeit, is hij dikwijls moerassig door opgeloste klei en slijk, met beginnende veenvorming.