De walvischvangst was in vroegere tijden, inzonderheid ook voor ons land, een rijke bron van inkomsten. Wel is waar profiteerden daarvan slechts enkelen, hetzij particulier of als deelgenoot der Noordsche Compagnie (1611-1645), of van andere dergelijke maatschappijen; maar als het op den een regent, dan druipt het op den ander en, daar de winnende hand mild is en de walvischvaarder zijn fortuin deed afspiegelen in zijne levenswijze en in zijn woning, deelden anderen van zelf in zijne verdiensten. We weten wel, dat de staathuishoudkunde leert dat elke in weelde verteerde stuiver onnut is, maar wat zou de kunst, om maar eens een ding te noemen, zijn zonder weelde-uitgaven?