De belangrijke ontdekkingen op scheikundig gebied, die elkaâr in de laatste jaren zoo verbazend snel hebben opgevolgd, moeten ongetwijfeld voor een dool aan toevallige omstandigheden worden toegeschreven, maar hebben toch ook dikwijls haar ontstaan te danken gehad aan grondige studie van de verschijnselen, die met het te onderzoeken vraagstuk in verband staan. Is men in het eerste geval afhankelijk van hot toeval, van omstandigheden, die niet vooraf te berekenen zijn, in het laatste geval betreedt men een meer zekeren weg, die, hoewel dikwijls zeer langzaam en langs vele omwegen, toch eindelijk tot het doel voert, dat men zich gesteld heeft. Het is dan ook in de scheikunde vooral, dat theorie en praktijk van elkander onafscheidelijk zijn, en een aantal merkwaardige ontdekkingen van den jongsten tijd hebben het bewijs geleverd, dat, waar die beiden hand aan hand gaan, de schoonste en zekerste resultaten zijn te verwachten. Een nieuw bewijs voor deze waarheid is ons in den laatsten tijd weer geleverd door de oplossing van een wetenschappelijk vraagstuk, dat reeds sedert het begin dezer eeuw de aandacht der scheikundigen heeft bezig gehouden, en welks oplossing men met opoffering van veel gold en tijd heeft trachten te bereiken, n. l. de kunstmatige bereiding van den edelsten van alle edelgesteenten, den diamant.