De systematiek beschouw ik niet als eene opeenhooping van namen doch als eene in bepaalde orde gerangschikte verzameling van belangwekkende feiten, welke ons een blik in de natuur schenken. De naam is slechts om aan te duiden, waarover men spreekt. De systematiker streeft er naar zijn lezers of hoorders een helder, veelzijdig en toch bondig beeld te geven van het individu, dat hij behandelt en diens plaats in het door hem aangenomen systeem te motiveeren. Hij stelt het karakter van zijn voorwerp zoo duidelijk mogelijk voor, verklaart alle er over bekende feiten en mag daarbij elk ander gebied betreden: de morphologie om de uitwendige kenmerken te bespreken; de anatomie om de samenstelling te behandelen; de palaeontologie om de verwantschap met vroegere vormen na te gaan; de physiologie om den invloed te leeren kennen, welke de levensuitingen op den vorm en den bouw gehad hebben; de embryologie om te zien of de oorsprong en de ontwikkeling ook een licht werpen op de waarde van een kenmerk. Ook de verspreiding dient hij na te gaan, zelfs het nut, dat er van getrokken wordt en de wijze, waarop het ten nutte gemaakt wordt; want alles wat van het individu te zeggen valt, behoort tot het wezen en elke karaktertrek kan invloed hebben op zijne plaats in het stelsel, waarom dan ook groote systematikers begaafd zijn met veelzijdige kennis en steeds veel hebben bijgedragen tot ruimere bekendheid met al wat leeft en met alles wat de natuur voortbrengt.