Welke de beteekenis der hunebedden is en wie hunne stichters zijn geweest, — daaromtrent liepen vroeger de gevoelens uiteen. Het is onzeker, doch wel waarschijnlijk, dat de Romeinen bij hunne komst hier te lande die gedenkstukken, die er toen menigvuldiger en op meer plaatsen moeten geweest zijn, hebben gezien en er hunne gedachten over gehad. Dat de Drenthsche hunebedden echter niet de Columnae Herculis, de kolommen van HERCULES waren, die, volgens het getuigenis van TACITUS, DRUSUS te vergeefs trachtte te bereiken, blijkt uit de plaats bij den genoemden schrijver ¹ duidelijk. Wij zullen ons ook niet vormoeijen met op te sporen wat men al in vroegere tijden over de hunebedden gedacht heeft, en vergenoegen er ons mede om vooreerst na te gaan, wat de bekende Coevorder predikant en geneesheer JOHAN PICARD daarover mededeelt. In zijn, doorgaans onder den naam van “Drenthsche antiquiteiten” bekend boek, doelt hij de gissingen mode, die men omtrent de hunebedden hier en elders gewaagd heeft, als b. v. dat de steenen, waaruit zij bestaan, door den zondvloed zóó op elkander gestapeld zijn, — dat zij gesticht zijn door de menschen vóór den zondvloed, — dat de duivel ze zou gebouwd hebben, — dat ze de bovenbedoelde kolommen van HERCULES zouden zijn, — dat zij tropeën van de Romeinen zouden wezen, — of wel heidensche altaren, — of eindelijk Romeinsche begraafplaatsen. “Wat sal men dan eyndelijck maken”, dus vervolgt hij, “van dese oude, vreemde, en monstreuse Antiquiteten? Het sijn al te samen begraffenissen van grouwsame, Barbarische en wreede REUSEN, Huynen, Giganten, kinderen Enakim, Emim, Nephilim, Rephaim, menschen van grouwelicke statuer, groote krachten, en beestelicke wreetheydt, die noch God noch menschen gevreest hebben, maar geacht werden geboren te sijn tot verderf des menschelijcken geslachts. Dese monstrouse Housen sijn in dese Landen gekomen uyt Gothia, Sweden, Noorwegen, Holsingen, Finmarcken, Biarmia, Schrickfinnia [Skridfinnia], Denemarken etc., alle welcke Landen in de alleroudste tijden gekrielt hebben van Reusen, welcke in de woeste Noordtsche Landen gekomen zijn uit Asia, uyt het Landt Canaan, etc.”