Varkens. Bij de Egyptenaren was het zwijn een onrein dier. “Zoo iemand”, zegt HERODOTUS, “ook maar in ’t voorbijgaan een zwijn aanraakt, stort hij zich oogenblikkelijk met kleederen en al in de rivier. De zwijnenhoeders, ofschoon zelven Egyptenaren, mogen geen tempel binnenkomen, en niemand wil zijne dochter aan een zwijnenhoeder uithuwen of zelf met diens dochter trouwen.” HERODOTUS zegt echter ook, dat de Egyptenaren bij ééne gelegenheid varkensvleesch mochten eten en wel bij het eenmaal ’s jaars gevierde vollemaans-feest, ter eere van de Maan en DIONYSOS, aan welke godheden alléén varkens mochten worden geofferd. Maar waarom hielden de Egyptenaren er dan gausche kudden van varkens op na? Volgens denzelfden HERODOTUS ploegden de Egyptenaren na het afloopen van het Nijlwater de akkers niet, maar joegen er eene kudde varkens in, — zeker om den grond om te woelen, — bezaaiden het daarna en deden vervolgens het zaad door de varkens in den grond trappen, terwijl zjj zich ook van deze dieren bedienden om het graan uit de aren te treden. Een bas-relief te Thebe schijnt dan ook te bevestigen dat de zwijnen tot het intreden in de aarde van het zaaikoren werden gebruikt. Wel is waar meent WILKINSON dat dit beeldhouwwerk varkens voorstolt, die in het moerassige land worden gedreven om het onkruid en de wortels daarvan op te eten, — waarbij ik aanmerk dat reeds LARCHER geloofde dat HERODOTUS zich had bedrogen en dat de Egyptenaron de zwijnen vóór het zaaien op de akkers dreven om het te zuiveren van de wortels van waterplanten. Maar tegen de meening van WILKIMSON strijdt de omstandigheid, dat de op genoemd monument afgeboelde vier borstelige varkens, geleid door een man met een zweep, alle vier gemuilband zijn. Ik weet niet wat de hedendaagsche Acgyptologen over dit punt weten te zoggen, doch voorshands zou ik meenen, dat de Egyptenaren hun kudden zwijnen in het land joegen om het te doen omwoelen, waartoe de in den grond zittende wortels zeker voor die dieren een aansporing waren, — daarna hen het zaad in de aarde lieten treden, waarbij men ze muilbandde, — en eindelijk ook wel tot het uittreden van de aren, ofschoon zij, gelijk wij zagen, daartoe ook runderen, geiten en ezels gebruikten.