In eene te Londen gehouden vergadering deelde HUXLEY mede, dat in Januari en Februari 1886 de kabeljauwen op de kusten van Noorwegen zoo talrijk waren, dat zij, opeengestapeld, eene hoogte van 120 à 160 voet zouden gevormd hebben, bestaande uit 120 millioen visschen op den vierkanten nieter. Veronderstellende dat elke kabeljauw slechts één haring per dag eet, zouden al die kabeljauwen te zamen 840 millioen haringen per week nuttigen. Aan al de visschers van Noorwegen is het nog nooit gelukt 400 millioen te vangen. De gezamenlijke visschers op de geheele aarde vangen nog geen vijf procent van de visschen, op welke zij jacht maken: kabeljauwen, makreelen, haringen, sardinen enz. Met andere woorden: de rijkdom aan visschen van den oceaan is onuitputtelijk. Dit lezen wij in een blijkbaar eenigszins onvolledige mededeeling in La Nature van 10 Maart van dit jaar, op pag. 238. Over de waarde der door HUXLEY opgegeven cijfers kunnen wij geen oordeel vellen. Maar wij mogen van iemand als HUXLEY niet verwachten dat ze uit de lucht gegrepen zullen zijn.