In het jongst verschenen nommer (December, 1872) van La Belgique Horticole komt het volgende opstel voor, hetwelk, naar wij meenen, aan de trouwe lezers van dit tijdschrift niet onbelangrijk zal toeschijnen: De roode kleuring, welke veel zoutputten in het tijdperk van den zout-oogst vertoonen, d.i. namelijk gedurende de heetste maanden van hot jaar, heeft dikwijls de aandacht getrokken zoowel van reizigers als van natuurkundigen. Intusschen had men ’t nog niet zoo ver gebracht, dat met de vereischte zekerheid de aanleiding tot die kleuring opgehelderd was. Men heeft de oorzaak beurtelings toegeschreven aan dierlijke of aan plantaardige organismen. De eerste meening werd verdedigd door MILHAUSEN en PAYEN; de tweede door DUNAL, TURPIN en JOLY. De laatste, waarvoor zich de meerderheid van wetenschappelijke stemmen verklaarde, schijnt ook, bij den tegenwoordigen stand der waarnemingen, de meest waarschijnlijke te zijn. MILHAUSEN en PAYEN gelooven aan de bemiddeling van kleine schaaldieren, behoorende tot de geslachten Branchippus en Artemia. DUNAL en TURPIN schrijven het verschijnsel uitsluitend toe aan Protococcus salinus en JOLY aan Monas Dunalii. Door GELEZNOW is in het Bulletin de l’Académie impériale des Sciences de St. Petersbourg bericht gegeven van de uitkomsten zijner waarnemingen omtrent een zekere hoeveelheid water en slib, afkomstig uit de zoutput van Sack, in de Krim. Het water en het slib waren verzameld in de maand Augustus, zijnde het tijdstip, waarop die put eene kenschetsende, donkere purpere kleuring vertoont. Als de hoofdoorzaak van deze kleuring beschouwt hij een kryptogaam, waarin hij meende te herkennen den Protococcus salinus van DUNAL. Hij neemt wijders aan, dat crustaceën en andere dieren, die zich met dit plantje gevoed hebben, door ophooping van de pigmentkorrels binnen in hun lichaam, ook veel kunnen bijdragen tot het voortbrengen van dit verschijnsel. De ontwikkelingstoestanden van den Protococcus salinus kunnen, volgens GELEZNOW aldus kortelijk beschreven worden: