Aan Duitschland ontviel onlangs een man, die, hoe men ook over den invloed moge denken, dien zijne afbrekende kritiek op religieus en sociaal gebied heeft uitgeoefend, ongetwijfeld moet gerekend worden onder hen, die op natuurhistorisch gebied in de laatste halve eeuw meest hebben opgebouwd. In een der Duitsche bladen vinden wij, door de hand van den heer c. chun, dezen zijnen arbeid zoo meesterlijk geschetst, dat wij meenen niet beter te kunnen doen, dan kortelijk weêrgeven, wat hij daaromtrent mededeelt. Wie, zoo zegt hij, de beteekenis van vogt voor do beschrijvende natuurwetenschap zou willen afmeten naar datgene, wat zijn onderzoekende geest aan het licht beeft gebracht met betrekking tot een harer onderdeelen, zou die beteekenis zeker te gering schatten. Juist zijne universeele begaafdheid is de karaktertrek, die het meest in het oog valt bij dezen man vol geest en talent, die niet slechts zijn meesterschap toonde op het gebied der zoölogie en vergelijkende anatomie, der geologie, palaeontologie en anthropologie, maar tevens, meesterlijk stylist in twee talen, zich handhaafde — als dichter, als kunstenaar; bij den man, die, zoo vaak hij in volksvertegenwoordiging of bondsraad optrad voor de democratische beginselen, door zijn bijtend sarcasme de schrik was van zijn tegenstanders. Waarlijk hij is geen gewoon mensch, die tot in het laatste zijner vele levensjaren een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent op de het auditorium steeds overvullende studeerende jongelingschap en te gelijk op congressen ongezocht het middelpunt is, waarom alle duitsch en fransch sprekende vakgenooten zich scharen. »Carl vogt is aan het woord”: dat woord was voldoende om de verzamelden te electriseeren, hetzij wanneer hij op vergaderingen van natuuronderzoekers aan het debat deelnam, om in schoone taal, met humor gekruid, duidelijk en klaar zijne meening uiteentezetten, hetzij hij in den bondsraad optrad om, bij voorbaat zeker van te zullen slagen, in krachtige taal zich te verzetten tegen het kleingeestig streven van alleen door eigen belangen gedreven kantons. Alleen zij die van zeer nabij hem kenden wisten het, dat deze natuuronderzoeker, die voor de verste gevolgtrekkingen van zijn denken niet terugdeinsde, die, onverschrokken, zich daardoor de haat berokkende van velen die verre stonden, uit zijn aard een hoogst gemoedelijk man was. Menigeen heeft in hem een beproefd vriend verloren, steeds bereid om met de schat van ervaring, gedurende een zeer bewogen, lang leven bijeengegaard, ter zijde te staan. Zijn uitgebreide familiekring, door warme toegenegenheid verbonden, verliest in hem zijn middelpunt, het punt waar elk hooger, reiner streven weerklank vond.