De behoefte aan hulpmiddelen, om den tijd met juistheid uit te meten, is gestadig toegenomen, naar mate de wetenschappen werden volmaakt en een’ meer beslissenden invloed uitoefenden op de nijverheid en het maatschappelijk leven. Men heeft ook met steeds hoogeren ernst gearbeid om die behoefte te vervullen, en misschien heeft het menschelijk vernuft zich nergens duidelijker geopenbaard, dan in de welgelukte pogingen, die, in vroegeren en lateren tijd, daartoe werden aangewend. De kunst om uurwerken te vervaardidigen is thans inderdaad tot eene hoogte geklommen, die men in vroegere eeuwen voor eene hersenschim verklaard zoude hebben; maar al mogt de kunst het hoogste toppunt van volkomenheid hebben bereikt; al mogten de uurwerken, in zich zelf, niets meer te wenschen overlaten, dan zouden zij nog, alleenlijk onder bepaalde voorwaarden, aan hun eigenlijk doel beantwoorden. Het eenige middel dat ons ten dienste staat, om den tijd te meten, is de beweging, die wij bij het een of ander voorwerp waarnemen. Is die beweging eenparig, d. i. wordt door het voorwerp in hetzelfde tijdvak altijd dezelfde ruimte doorgeloopen, dan zullen ook alle ruimten, die het heeft afgelegd, evenredig zijn aan de tijden waarin het die aflegde, en de doorgeloopene ruimten zullen onmiddellijk de maten der genoemde tijdvakken wezen. Is de beweging van het voorwerp niet eenparig, zoo zal de doorgeloopene ruimte in het geheel niet kunnen dienen om den tijd te meten, ten zij men naauwkeurig bekend is met de veranderingen, welke die beweging ondergaat; en ook dan zal de verloopen tijd niet onmiddellijk door de doorgeloopene ruimte worden gemeten, maar, alleen door de tusschenkomst van meer of min zamengestelde berekeningen, daaruit kunnen worden afgeleid. Een uurwerk is dus in zicli zelf volkomen, wanneer zijne wijzers zich altijd met volmaakt dezelfde snelheid rond bewegen, of wel met eene veranderlijke snelheid, die eene bepaalde en bekende wet volkomen opvolgt, zoo dat hare veranderlijkheid met alle juistheid kan worden in rekening gebragt. Het is onvergelijkelijk ligter de wijzers van een uurwerk eene eenparige beweging te doen nabootsen, dan eene onregelmatige, die eene bepaalde wet moet volgen, en daar ook alleen de eerstgenoemde onmiddellijk, d. i. zonder tusschenkomst van berekeningen, den verloopenen tijd doet kennen, heeft men er zich alleen op toegelegd, om de wijzers van een uurwerk een’ zoo na mogelijk eenparigen gang te doen aannemen. De uurwerken zouden dus volmaakt genoemd kunnen worden, indien hunne wijzers altijd met volkomen dezelfde snelheid werden rondbewogen; maar in weerwil van alle pogingen, heeft men dit doel nimmer kunnen bereiken, en als het op het juiste uitraeten van den tijd aankomt, moet men altijd de onregelmatigheden in den gang der uurwerken, die zij tegen den wil hunner vervaardigers openbaren, met juistheid bepalen en in rekening brengen.