Thans begeven wij ons, om de overblijfselen van vroegere fjorden op te sporen, naar het lachende en zonnige Italië, waar zeker niemand de sporen van het IJstijdvak zou verwachten. Men vergete echter niet, dat nog ten huldigen dage op Nieuw-Zeeland machtige gletschers van de hooge Alpen afdalen tot in streken waar boomvarens, Fuchsia’s en andere gewassen, die den winter in Lombardije niet kunnen verduren, in de onmiddelijke nabijheid van het ijs gevonden worden, zooals later uitvoeriger wordt besproken. De Noord-Italiaansche meren, die aan den voet der Alpen zijn gelegen, waren eens fjorden der Lombardische Zee, die wij reeds vroeger (blz. 282) als een arm der Adriatische Zee, ten tijde van het IJstijdvak, leerden kennen. Al deze meren zijn zeer diep en worden door steile, hooge oevers omzoomd, terwijl hunne bodems, op de laagste plaatsen, ver beneden den spiegel der Adriatische Zee liggen, zooals uit de volgende opgave blijkt: