Onder de meest veelzijdig ontwikkelde geniën, welke het menschdom ooit opgeleverd heeft, verdient WOLFGANG GOETHE een der eerste plaatsen. Wanneer hij niet een der beroemdste dichters van den nieuweron tijd geweest ware, zouden zijne natuurwetenschappelijke onderzoekingen en ontdekkingen toch volkomen voldoende geweest zijn om zijnen naam onsterfelijk te maken. Op verscheidene plaatsen van zijn geschriften beklaagt hij zich bitter over de miskenning, welke die onderzoekingen bij zijne tijdgenooten vonden, over die bekrompen vakgeleerden, die door al de boomen het bosch niet zien; die zich niet verheffen kunnen tot het begrip, dat aan de massa waargenomen afzonderlijke feiten algemeene oorzaken ten grondslag moeten liggen, en dat het de plicht van den beoefenaar der natuurlijke geschiedenis is om te trachten van de waargenomen feiten tot die algemeene oorzaken op te klimmen; die niet inzien dat alle wezenlijke vooruitgang der wetenschap steeds berust heeft en zal blijven berusten op philosophische bespiegeling, die wel is waar de empirie tot noodzakelijken grondslag heeft, maar van die empirie gebruik maakt tot het vinden van algemeene wetten. Ook in onze dagen, en niet het minst bij ons te lande, wordt nog veel te voel voorbijgezien, dat empirie wel do grondslag moet zijn van onze wereldbeschouwing, maar dat onze wijsbegeerte zich nooit uitsluitend tot die empirie mag bepalen, en dat zij, die het doel der biologie bereikt zouden achten, wanneer zij met behulp der fijnste instrumenten en waarnemingsmiddelen de organisatie en levensverschijnselen van alle bewerktuigde wezens grondig hadden leeren kennen, ongetwijfeld zeer nuttige arbeiders kunnen zijn bij den opbouw van den tempel der wetenschap, maar daarbij toch slechts de ondergeschikte rol vervullen van opperlieden, die de steenen aandragen, waarvan later de architect, de wijsgeer, gebruik maakt om den trotschen bouw te voltooien. Van den anderen kant komt de wijsgeer, zoodra hij zijn gebouw optrekt op een anderen grondslag dan zinnelijke waarneming en empirische kennis, maar al te licht in zijne bespiegelingen tot valsche gevolgtrekkingen, die den toets van het empirisch onderzoek niet kunnen doorstaan; want evenmin als eenvoudige werklieden een trotsch gebouw kunnen stichten zonder architect, evenmin kan een architect zijne plannen verwezenlijken zonder de hulp der werklieden. Wel verre dat empirie en wijsbegeerte elkander uitsluiten, gelijk zeer velen ten onrechte aannemen, zijn zij integendeel elkanders noodzakelijke aanvulling.¹