Voor eenige jaren meldde men uit IJsland, dat aldaar plotseling de daar wel 15000 voet diepe zee met pool-ijs geheel opgevuld was en daarop slechte jaren voor Europa volgen zouden. Het jaar 1866, maar vooral het voorjaar van 1867 3, zijn daar ook bijzonder ongunstig geweest, en de geheele zomer van 1867 was meerendeels vochtig en weinig warm. Volgens de Agronomische Zeitung van 13 Mei 1868, p. 318, gaven toen uit Kopenhagen en Christiania ingekomen brieven het bericht, door groenlandsvaarders aldaar aangobracht, dat de zomer van 1867 in het hooge Noorden buitengemeen heet geweest was, zoodat niet alleen al de losse sneeuw op Groenland, maar ook al het nog overgebleven ijs in de zee tusschen IJsland en Groenland gesmolten en westwaarts afgedreven was, waarbij zich eene geweldige massa dampen gevormd had, welke door de poolstormen zuid- en zuidwestwaarts gevoerd zijn. De schrijver brengt daarmede in verband, dat in den winter 1867- 1868 niet alleen in Europa, maar ook in Noord-Afrika en klein-Azië, zooveel sneeuw gevallen is 4. Brieven uit Christiania meldden, dat geheel Noorwegen in dien winter zoozeer onder sneeuw bedolven geweest is, als vroeger nog nooit het geval was, en dat er talrijke lawinen of sneeuwstortingen hadden plaats gehad, waardoor vele woningen en schuren vernield en verscheidene menschen en vee omgekomen zijn. Wat ons land betreft, zoo meen ik daarenboven de zoo bijzonder vochtige weersgesteldheid van 1867, toen op den 9 Junij in Noordbraband niet minder dan 18667 bunders bouw- en weiland nog onder water stonden ( Tijdschrift voor Nijverheid 1868, bl. 429), toen er weinige toestrooming van koude lucht uit het Noorden plaats had, met den goschetsten toestand in de poolstreken in verband te moeten brengen.