In de laatste jaren zjjn in ons land enkele gevallen voorgekomen van eene ziekte — trichinose genoemd —, die in mijne jeugd bij de bewoners van vele plaatsen o. a. in Duitschland groote onrust verwekte, maar zich tot nog toe gelukkig in Nederland slechts zeer weinig heeft vertoond. Evenwel is door die weinige ziektegevallen de aandacht van vele belanghebbenden op de trichinen gevestigd, hetgeen echter het m.i. verkeerde gevolg heeft gehad, dat het gebruik van varkensvleesch door velen vermeden werd, omdat trichinen bijna uitsluitend door dit vleesch in den mensch worden overgebracht. Natuurlijk wordt geen trichinose veroorzaakt door vleesch waarin zich geen trichinen bevinden, zoodat het voor de verbruikers van varkensvleesch groote waarde heeft te weten, of een geslacht varken al dan niet vrij is van trichinen. In dit stukje wensch ik in het kort den levensloop der trichine te beschrijven, alsmede hoe men ze in vleesch onschadelijk kan maken en de wijze waarop ze in vleesch moet worden gezocht. Algemeen bekend is, dat gaar vleesch in dunne draden uit elkander kan worden gehaald; beschouwt men zulk een draad onder het microscoop (zie fig. 1), dan blijkt hij uit nog veel dunner draden te bestaan, die men spiervezels¹ noemt. Deze vezels liggen min of meer evenwijdig naast elkander en zijn in versch vleesch tot groepjes verbonden door vliezige deelen, bekend onder den naara bindweefsel. Snijdt men vleesch dwars door, dan ziet men zoowel de groepen spiervezels, als het omringende bindweefsel, waarvan ieder zich gemakkelijk kan overtuigen, door beschouwing van een schijfje rookvleesch.