Vele lezers van het Album zullen zich nog het belangwekkende opstel van dr. H. bos in den jaargang 1890 herinneren over »De verhouding der mieren tot de plantenwereld”. Daarin is o. a. sprake van de Bladsnijdsters, Parasolmieren of Saoeba’s, die de gewoonte hebben om uit bladeren van allerlei planten door middel van hun kaken stukken te knippen, die ze dan mee naar hun nest nemen; daarbij dragen ze die als een parasol boven hun kop. Reeds vóór vele jaren was deze gewoonte bekend, 1 maar niemand wist, wat de mieren eigenlijk met die bladstukken doen. De een beweerde, dat ze er, evenals de wespen, papierachtige cellen van maken, de ander dat ze de bladeren als voedsel gebruiken, een derde dat ze er hun onderaardsche gangen mede overwelven: eindelijk verhaalt de beroemde reiziger TH. BELT, in zijn werk The naturalist in Nicaragua (1874), dat de halfvergane bladeren in hun nesten een soort van bedden leveren, waarop de mieren paddestoelen kweeken, die hun als voedsel dienen! »I believe”, zegt hij, »that they are, in reality, mushroomgrowers and eaters.” Een bewijs voor zijn bewering kon hij echter niet leveren en zij werd dan ook, wegens hare onwaarschijnlijkheid, door nagenoeg niemand geloofd. En toch is het nu gebleken, dat juist de minst waarschijnlijke verklaring de ware is!