Veertig jaren zijn verloopen sedert het verschijnen van DARWIN’S boek over den Oorsprong der soorten. Langzaam sterft het geslacht uit van hen, die zijne tijdgenooten waren. Slechts de ouderen onder ons herinneren zich den vroegeren toestand. Welk een geweldigen schok bracht dit boek in de gemoederen teweeg! Wij waren opgegroeid in de vaste overtuiging van de onveranderlijkheid der soorten. De leerstellingen en geboden van LINNAEUS heerschten onbeperkt, zoowel over ons doen als over ons denken. Tegen zijn gebod in een laatste exemplaar van een groeiplaats mede naar huis te nemen, zou niemand gewaagd hebben, zelfs niet in de eenzaamheid van een duinvallei of van een afgelegen bosch. Veel minder waagde men zich er aan, na te denken over die verschijnselen, wier studie hij verboden had. Menige fraaie afwijking heb ik in mijn jeugd op mijne wandelingen gezien, maar, als een gehoorzaam volgeling, niet verzameld. Daar verscheen DARWIN’S boek. De geheele oude leer werd omver geworpen. Wat vroeger de wetenschap was, was thans nog slechts het a. b. c. daarvan, het rangschikken en catalogiseeren. Aan het onderzoek werden geheel andere eischen gesteld, de belangstelling werd in nieuwe wegen geleid, voor het nadenken, vergelijken, waarnemen en besluiten werd een onafzienbaar veld geopend. Een harde strijd was het gevolg, een strijd die in het openbaar tegen DARWIN gevoerd werd en die met zijn volkomen zegepraal eindigde. Maar ook een strijd, dien ieder onzer in zijn binnenste te voeren had, om zich los te wringen van de oude vooroordeelen en vol en vrij zich vóór de nieuwe richting te verklaren.