De wind blaast en over den kop van een duin stuift het zand. De zuidwesterhelling wordt ontbloot, de noordooster overdekt. Ginds is de grond kaal, de eenjarige planten en de kleine overblijvers hebben het reeds lang opgegeven, de duindoorn en de helm en de kruipwilg trachten het nog zoo lang mogelijk uit te houden. Maar hun wortelstokken en een deel hunner wortels zijn reeds losgewoeld, het zand tusschen hen is weggewaaid. Men ziet hoe krachtig zij ontwikkeld zijn en hoe zeer zij hun best doen, om de eenmaal veroverde plek vast te houden. Een hand dik is het zand los en droog, maar daaronder is het nog vochtig. Hier vertakken zich de wortels en groeien zoo ver mogelijk, deels om in droge tijden het noodige vocht te vinden, deels om de weinige voedingsstoffen, die het water bevat, bijeen te garen. Heftig is de strijd tusschen wind en plant en alleen een heel bepaalde organisatie stelt de laatste in staat het nog zoolang uit te houden. Van waar die organisatie?