Algemeen bekend is het feit, dat wanneer de roode klaver te dikwijls op een bepaald veld wordt geteeld, de grond ongeschikt wordt om gezonde klaverplanten voort te brengen. Gewoonlijk staat de klaver dan in het eerste jaar tamelijk goed, maar het tweede jaar gedijt ze niet meer en begint weg te sterven, zonder dat eene uitwendig zichtbare oorzaak wordt waargenomen. Men noemt dit verschijnsel, dat bepaalde akkers geene gezonde klaver meer schijnen te kunnen voortbrengen, de klavermoeheid van den grond. Verscheiden landbouwkundigen en agricultuurscheikundigen namen en nemen nog thans aan, dat de mislukking van de klaver haren grond heeft in uitputting van den bodem, d. i. in ’t gebrek aan bepaalde, voor den klavergroei noodige, voedende bestanddeelen. — Echter blijkt meer en meer, dat de mislukking van een bepaald gewas, ’t welk te vaak op denzelfden akker weerkeert, gewoonlijk niet aan gebrekkige scheikundige samenstelling van den grond moet worden toegeschreven, maar hieraan: dat bij herhaalde teelt van ’t zelfde gewas een dierlijke of plantaardige parasiet zich begint te vermeerderen, die ten slotte dit gewas in zoodanige mate doet ziek worden, dat het niet meer met voordeel kan worden geteeld. Zóó werd de bietenmoeheid van den grond, d.i. het verschijnsel, dat een bodem geene gezonde suikerbieten kan voortbrengen, jaren lang toegeschreven aan eene verkeerde samenstelling van den grond, bepaaldelijk aan kaligebrek, totdat ten slotte uit de onderzoekingen van JULIUS KüHN bleek, dat de oorzaak der bietenmislukking op de zoogenoemde »bietenmoede” akkers, wordt teweeggebracht door een parasitisch wormpje, het bietenaaltje (» Rübennematode” = Heterodera Schachtii.) Of nu in alle gevallen, waarin men van » klavermoeheid” des bodems spreekt, de oorzaak van ’t niet gedijen der klaver moet worden gezocht in de aanwezigheid van parasieten, — ik voor mij ben wel geneigd, dit aan te nemen; hoewel, gelijk ik reeds boven meedeelde, verschillende landbouwkundigen en landbouwscheikundigen van meening zijn, dat er werkelijk eene »klavermoeheid” bestaat, die door uitputting van den grond wordt teweeg gebracht. ¹