“Die olieachtige vloeistof, die gij gisteren gezien hebt, was bepaald vloeibaar chloor,” schreef FARADAY in 1823 aan Dr. PARIS, die tegenwoordig was geweest bij een proef van FARADAY, waarbij de bedoelde vloeistof was ontstaan. In deze weinige woorden lag de mededeeling van het belangrijke feit, dat de eerste van eene reeks van stoffen, tot dien tijd uitsluitend in gasvormigen toestand bekend, vloeibaar was gemaakt. Om de beteekenis van dit feit toe te lichten, neem ik het water, eene aan ieder bekende stof, tot uitgangspunt. Wij kennen het water in den vasten toestand als ijs, in den vloeibaren toestand als water en in den gasvormigen toestand als waterdamp. Wat ijs en wat water is weet iedereen; maar om misverstand te voorkomen is het misschien niet overbodig te verklaren, wat men onder waterdamp te verstaan heeft. Het is niet de wasem, die gij uit een ketel kokend water, of de stoom, dien gij uit een locomotief ziet ontsnappen. In dergelijke gevallen heeft men met vloeibaar water in fijn verdeelden toestand te doen. Waterdamp echter is onzichtbaar. Wanneer de wasem uit den ketel en de stoom uit de locomotief, eerst zichtbaar, later voor het oog verdwijnen, zijn ze altijd nog in de lucht aanwezig. Dan pas hebben ze recht op den naam van waterdamp, men zou ook kunnen zeggen waterjas. Een eigenschap van zulke gassen is, dat ze zich door de geheele ruimte verspreiden, waarin men ze brengt, Zoo zal de waterdamp, die bij de tuit van een ketel ontstaat, niet in de onmiddellijke nabijheid van den ketel blijven, maar zich door het geheele vertrok verspreiden.