Zooals wij zagen bepaalde DE VRIES het aantal gram-moleculen , hetwelk gelijke volumen van oplossingen van verschillende stoffen moet bevatten, om dezelfde osmotische drukking uit te oefenen. Hij werkte met zeer verdunde oplossingen en bracht door berekening de uitkomsten op meer geconcentreerde oplossingen over; uitgaande van de stelling, dat de osmotische drukking evenredig is met de concentratie. Uit de verkregen cijfers kan men gemakkelijk de osmotische drukkingen afleiden , welke die oplossingen moeten uitoefenen , als zij allen in een gelijk volume een gelijk aantal moleculen der opgeloste stof bevatten. De getallen , welke de verhouding uitdrukken. waarin die drukkingen tot elkander staan, noemde DE VRIES isotonische coëfficienten, waarbij hij deze coëfficient voor een oplossing van kaliumnitraat gelijk 3 stelde ¹. DE VRIES kon nu de onderzochte stoffen zoodanig in groepen rangschikken , dat de leden van elke groep denzelfden isotonischen coëfficient bezaten. Zoo vormden saccharose en eenige organische zuren een groep , waarvan de isotonische coëfficient ongeveer = 2 was; terwijl aan de nitraten en chloriden van kalium en natrium ongeveer de coëfficient 3 toekwam.