Wanneer wij met een opmerkzaam oog de huishouding der natuur gadeslaan, dan dwingen ons de overvloed des levens, onder de tegenstrijdigste krachten en werkingen overal verspreid, de eenheid van doel, bij de grootste verscheidenheid van middelen, en de standvastigste orde , bij de schijnbaarste verwarring , tot bewondering en nadenken. Wij zien onder de millioenen schepselen, die de oppervlakte der aarde bewonen , eenen aanhoudenden strijd op leven en dood; overal vervolgen de sterkeren do zwakken en duizende dieren worden dagelijks de prooi van het woest en verscheurend geslacht, hetgeen juist hierin weder het middel vindt van bestaan; zoodat do dood van den eenen de voorwaarde is tot het zelfbehoud van den ander, en toch blijft onder deze eindelooze vernieling het geheel in stand. Waardoor is het dan, dat, bij deze aanhoudende dood en verwoesting , in de groote huishouding der natuur het evenwigt zoo bestendig bewaard blijft? Waarom verdelgen do leeuwen, de tijgers en wolven niet hot weerloos gedierte van des aardrijks oppervlakte ; waardoor is het, dat de arenden, do valken en andere roofvogels niet het zwak en teeder gevogelte uitroeijen, de krokodillen niet de rivieren, de haaijen niet de zeeën ontvolken? Welke vooral zijn de middelen, waardoor het weerloos pas geboren kroost tegen al deze vijanden wordt beschermd en in hunnen hulpbehoevenden toestand voor hunne behoeften voortdurend wordt gezorgd?