Eenvoudig en verheven klinkt het woord, waarmede liet eerste hoofdstuk van het eerste der Bijbelboeken aanvangt: „in den beginne schiep God den hemel en de aarde.” Met een ondoordringbaar digten sluijer wordt door den schrijver het geheim der schepping bedekt, waarvan niets anders en niets meer geconstateerd wordt dan het feit zelf, ’t welk eenmaal heeft plaats gehad. En waarlijk, welk sterveling zal beweren in staat te zijn den sluijer geheel te kunnen opligten en ons den oorsprong der wereld en het wezen der stof als in een helderen onbevlekten spiegel te aanschouwen te kunnen geven? Wel is de wetenschap in den loop des tijds met reuzenschreden vooruitgegaan en heeft zij op het, gebied der natuur ontdekkingen gedaan, die, gelijk over vele vraagstukken, zoo ook over dat van den ouderdom onzer aarde een belangrijk licht hebben verspreid. Maar toch, met al deze vorderingen in natuurkundige kennis valt het te betwijfelen, of wij, bewust als we zijn van de beperktheid onzer vermogens, het vraagstuk van den oorsprong of eersten aanvang aller dingen op bevredigender wijs weten op te lossen dan het de Hebreeuwsche schrijver of dichter deed, toen hij schreef: „in den beginne schiep God den hemel en de aarde.” Nogtans zijn wij hem in wetenschap zeer ver vooruit. Velen mijner lezers zullen zich misschien uit hunne catechisatiejaren nog wel herinneren, hoe op de vraag des onderwijzers, „wanneer hemel en aarde geschapen werden” — door dezen of genen geantwoord werd: „vóór 6000 jaren.” Of hoe anderen, voor wie het onderscheid duidelijk geworden was tusschen „de wereldschepping in den beginne” en tusschen „de formering onzer aarde”, meenden, dat deze laatste vóór omstreeks genoemd tijdperk had plaats gehad. Onder het volk in ’t algemeen en zelfs onder meer ontwikkelden en beschaafden is dan ook, op grond der Bijbelsche genealogie, het geloof nog heerschende, dat de tegenwoordige voor menschen en dieren bewoonbare toestand der aarde vóór 6000 jaren in ’t aanzijn is geroepen en dat diensvolgens ook de oorsprong van het menschelijk geslacht van dien tijd dagteekent.