De waarheid dezer woorden wordt zonder eenigen twijfel in onze dagen meer erkend dan vroeger. Het is toch ontegenzeglijk dat hij, die eene wetenschap van hare kindsheid af bestudeerd en hare geleidelijke ontwikkeling gevolgd heeft tot op het standpunt dat zij thans inneemt, dat hij die zich alzoo met hare geschiedenis vertrouwd gemaakt heeft, die wetenschap ook het best zal begrepen hebben. Evenals in iedere geschiedenis treffen ons ook in de geschiedenis der natuurwetenschappen die lichtpunten, wier glans in den loop der eeuwen niet verminderd is en waarbij wij zoo gaarne eenigszins langer vertoeven; hier is het de diepzinnige denker, wiens scheppingen ons op nieuw boeien, daar de geniale practicus, wiens schrander uitgedachte en toch zoo eenvoudige toestellen op nieuw onze bewondering wekken, ginds weder de ijverige onderzoeker, wiens volhardende studio, eindelijk bekroond door eene belangrijke ontdekking, ons op nieuw bezielt. Voorzeker, niets is aangenamer dan eenigen tijd bij zulke lichtpunten in de geschiedenis eener wetenschap te verwijlen, te mijmeren over de eerste aanleiding tot eene groote ontdekking en, in onze verbeelding nevens den ontdekker gezeten, diens gedachten te deelen en gezamenlijk nog eens die allereerste en allerbelangrijkste waarnemingen te herhalen. Niet altijd, ja zelfs zelden, wordt het gewicht eener ontdekking door den tijdgenoot begrepen, en de ontdekker zelf voorziet slechts zelden de diep ingrijpende gevolgen zijner schepping; soms eerst na verscheidene eeuwen zal het den nakomeling gegeven zijn de groote beteekenis dier ontdekking voor de geheele ontwikkeling eener wetenschap te begrijpen.