Onder de verschijnselen, die in den dampkring plaats grijpen en in onze streken volledig kunnen worden waargenomen, bekleedt de regenboog zeker eene eerste plaats. Het is een prachtig schouwspel, wanneer hij zich onder gunstige omstandigheden vertoont, die boog van schitterende kleuren, die zelfs den onkundigsten waarnemer de overtuiging geeft van zijne groote afmetingen. Alhoewel niemand uwer, geachte lezers en lezeressen, dit natuurverschijnsel onachtzaam zal hebben voorbij gegaan, en hoewel het dikwijls genoeg voorkomt om het ten minste enkele malen in zijn geheel te kunnen zien, acht ik het echter noodig, voor dat ik tot de verklaring overga, eene beschrijving te geven, waarbij ik de verscheidenheden doe opmerken, die het verschijnsel aanbiedt en die niet door ieder kunnen worden waargenomen, daar eenige daarvan slechts zelden voorkomen. In den regel ziet men slechts eenen boog, doch ook somtijds,— en dan eerst kan men achten het verschijnsel in zijn geheel waar te nemen,— ziet men twee bogen. Deze twee bogen zijn concentriek, dat is, zij hebben slechts één gemeenschappelijk middenpunt en bevinden zich altoos aan het gedeelte des hemels, dat vlak tegenover de zon is gelegen, zoodat daarbij altoos de zon, het oog des waarnemers en het middenpunt van den boog of van de bogen, in eene regte lijn zich bevinden. De binnenste dezer bogen, die dikwijls alleen gezien wordt, terwijl de buitenste ontbreekt, heeft altoos levendige kleuren en wordt hoofdregenboog genoemd; den buitensten geeft men den naam van nevenregenboog. De binnenste of hoofdregenboog toont meestal alle de kleuren van het prismabeeld. Het rood vormt den buitensten rand; de diameter van den rooden boog is dus grooter dan die der overige kleuren. De binnenste rand wordt gevormd door het violet, welke dus den kleinsten diameter aanbiedt. De kleuren daartusschen volgen op elkander even als bij het door een prisma gebroken zonnebeeld. In den nevenregenboog vertoonen de kleuren eene tegenovergestelde orde; het violet maakt daar den buitensten, het rood den binnensten rand. Aan den binnensten rand van den hoofdregenboog ziet men soms in concentrische smalle strooken eene herhaling van het groen en violet, welke eigenlijk niet tot den hoofdregenboog behoort en als een nevenboog moet worden aangemerkt. Zelden, zoo als ieder weet, wordt dit schoone schouwspel in die volmaaktheid waargenomen; zelfs is de hoofdregenboog niet altoos in zijn geheel, terwijl het toppunt zich veelal niet zeer hoog boven den horizont bevindt. Wij hebben daar zoo even reeds gezegd, dat de zon tegenover den regenboog geplaatst is. Het is echter niet noodzakelijk dat de zon zich voor het oog des waarnemers onbedekt voordoet; als slechts de stralen vrij, niet door wolken belemmerd, op het gedeelte des hemels kunnen vallen waar voor ons oog de regenboog zich bevindt, zal het verschijnsel kunnen ontstaan.