Niets verraadt den weelderigen plantengroei van Madeira aan den reiziger, die in de verte uit den Atlantischen oceaan deze eilandengroep ziet opdoemen. Op het weinig vruchtbare Porto Santo, het land dat men van Europa komende het eerst begroet, hebben de bruingele tinten van zand en steen verre de overhand op het vale groen der slecht bevochtigde weiden, en de drie Insulae Desertae zijn niet dan barre rotsen, hemelsbreed verschillend van de groen getooide eilandjes der Indische kusten. Ook het beroemde eiland der wouden , Ilha da Madeira, geeft aanvankelijk niet anders te zien dan steil uit den oceaan oprijzende, scherpgelijnde bazaltrotpen: de boomlooze landstrook , aan wier uiteinde de vuurtoren van Sâo Lourenço staat, is bekend om hare armoede. Maar allengs komt er afwisseling in het tafereel der kust. In de verte verschijnt het groene dal, waar ’t stille stadje Machico ligt; straks verrijzen aan den gezichteinder de witte landhuizen van het vriendelijk Santa Cruz, en als wij kaap Garajâo of Brazen Head, die aan de Lorelei herinnert, voorbij gestoomd zijn, ontrolt zich voor ons oog als bij tooverslag het schitterend panorama van Funchal.