Wanneer men de natuur in haar geheel overziet, hoe treffend is dan niet die eenheid in de verscheidenheid der verschijnselen, die harmonie tusschen dingen, ongelijk aan elkander door hare vormen, hare eigendommelijke zamenstelling, door de krachten waardoor zij bezield worden. Hoe is het geheel vervuld van den aderatogt des levens! Als men zoo, met den grooten von humboldt, de natuur, in den ruimsten zin genomen voor al het geschapene, beschouwt, dan is die eenheid in de verscheidenheid gelijk aan eene oneindige keten, waarvan de schakels, met steeds toenemende ontwikkeling, al meer en meer harmonisch in elkander sluiten, en dan zweeft u de verhevene gedachte voor den geest, dat zich alles vereenigt in één volmaakt geheel, in God!